schedels blad 5 

Informatie 3

In het gebit van planteneters (herbivoren) zitten platte kiezen met richels.

Plantaardig voedsel is veel moeilijker te verteren omdat rondom de cellen een stevige celwand van cellulose zit. Dat voedsel moet eerst heel goed gemalen worden voordat het verder verteerd kan worden.
Planteneters kunnen met hun kaken een maalbeweging maken.

Voorbeelden van planteneters: koe, paard, schaap, geit, konijn, rat

Bij allesters (omnivoren) moet het gebit natuurlijk geschikt zijn om zowel plantaardig als dierlijk voedsel te bewerken.
Allesters hebben daarvoor knobbelkiezen.

Voorbeelden van alleseters: mens, aap, varken, wild zwijn

Weer anders is het bij insecteneters (insectivoren).
Insecten hebben een hard pantser aan de buitenkant (uitwendig skelet). Om dat te kunnen kraken hebben insecteneters een groot aantal spitse, puntige tanden en kiezen. Als het dier zijn kaken op elkaar heeft, passen de punten precies in elkaar.

onderkaak van een bosspitsmuis 

 



©scholte/marree