Informatie
3
In het gebit van
planteneters
(herbivoren) zitten platte kiezen met richels.
Plantaardig voedsel is
veel moeilijker te verteren omdat rondom de cellen een
stevige celwand van cellulose zit. Dat voedsel moet eerst
heel goed gemalen worden voordat het verder verteerd kan
worden.
Planteneters kunnen met hun kaken een maalbeweging
maken.
Voorbeelden
van planteneters: koe,
paard, schaap, geit, konijn, rat
Bij
allesters
(omnivoren) moet het gebit natuurlijk geschikt zijn om
zowel plantaardig als dierlijk voedsel te bewerken.
Allesters hebben daarvoor knobbelkiezen.
Voorbeelden
van alleseters: mens,
aap, varken, wild zwijn
Weer anders is het bij
insecteneters
(insectivoren).
Insecten hebben een hard pantser aan de buitenkant
(uitwendig skelet). Om dat te kunnen kraken hebben
insecteneters een groot aantal spitse, puntige tanden en
kiezen. Als het dier zijn kaken op elkaar heeft, passen
de punten precies in elkaar.
onderkaak van een
bosspitsmuis
©scholte/marree