[home] [inhoud animaties bovenbouw] [inhoud onderbouw]
 

Samenvatting examenstof biologie - VMBO - TL en GL

exameneenheid K12

Van generatie op generatie
Voortplanting

1. Voortplanting mens

Centraal examen

Levensfasen

Levensfasen

  • Eerste levensfasen
    • Baby
      • 0 - 11/2 jaar
    • Peuter
      • 11/2 - 4 jaar
    • Kleuter
      • 4 - 6 jaar
    • Schoolkind
      • 6 - 12 jaar
  • Puber
    • 12 tot 16 jaar (puberteit)
    • Grote lichamelijke veranderingen.
      • Groeispurt.
      • Ontstaan secundaire geslachtskenmerken.
        • Onder invloed van geslachtshormonen.
    • Geestelijke veranderingen:
      • interesse krijgen voor seksualiteit;
      • meer zelfstandigheid.
  • Volwassene
  • Bejaarde
Geslachtsorganen vrouw

Je moet in afbeeldingen de verschillende onderdelen kunnen aanwijzen.
Zie Vrouw

Primaire geslachtskenmerken vrouw

  • 2 Eierstokken
    • Hierin zitten de eicellen (vrouwelijke geslachtscellen).
      • Per maand rijpt één eicel.
      • Tijdens de rijping vindt meiose plaats --> de cel krijgt 23 chromosomen.
        • De helft van wat in een gewone cel zit (46).
      • Eicel bevat veel reservevoedsel.
    • Vorming vrouwelijk geslachtshormoon (oestrogeen).
      • Zorgt voor de vrouwelijke secundaire geslachtskenmerken.
  • 2 Eileiders
    • Vangen eicel na de ovulatie (eisprong) op.
    • Hierin kan de bevruchting plaatsvinden.
    • Trilhaartjes in de eileider brengen de bevruchte eicel naar de baarmoeder.
  • Baarmoeder
    • Hierin nestel de bevruchte eicel zich in (in de slijmvlieslaag).
    • Zorgt voor groei en ontwikkeling van bevruchte eicel.
  • Vagina (schede)
    • De opening van de vagina ligt tussen de opening van de urinebuis (uitgang van de blaas) en de anus (uitgang van de darmen).
  • Kittelaar (clitoris)
    • Bevat tastzintuigjes.
      • Gevoelig voor prikkeling --> opgewonden gevoel --> orgasme.
  • Binnenste en buitenste schaamlippen
    • Beschermen de inwendige delen van de geslachtsorganen.
    • Grootte verschilt per persoon.
Geslachtsorganen man

Je moet in afbeeldingen de verschillende onderdelen kunnen aanwijzen.
Zie Man

Primaire geslachtskenmerken man

  • 2 Teelballen (zaadballen)
    • Hierin worden de zaadcellen (mannelijke geslachtscellen) gevormd.
      • Worden gevormd door meiose --> per zaadcel 23 chromosomen.
        • De helft van wat in een gewone cel zit (46).
      • Hebben een zweepstaart.
        • Kunnen zich voortbewegen.
      • Leven na een zaadlozing 24 tot 48 uur.
    • Vorming mannelijk geslachtshormoon (testosteron).
      • Zorgt voor de mannelijke secundaire geslachtskenmerken.
    • De teelballen zitten buiten het lichaam in de balzak.
      • Daardoor is de temperatuur is lager.
        • Nodig voor een goede kwaliteit van de zaadcellen.
  • 2 Bijballen
    • Opslag en rijping van zaadcellen.
  • 2 Zaadleiders
    • Transport van zaadcellen.
  • 2 Zaadblaasjes
    • Monden uit in de zaadleiders.
    • Voegen vocht toe aan de zaadcellen bij een zaadlozing.
  • Prostaat
    • Sluit bij een zaadlozing de urineblaas af.
      • Er kan dan alleen sperma het lichaam uit.
    • Voegt vocht toe aan zaadcellen bij een zaadlozing.
      • Zaadcellen + vocht uit zaadblaasjes en prostaat = sperma
  • Penis
    • Zwellichamen
      • Vullen zich met bloed als man opgewonden raakt.
        • Penis wordt stijf --> erectie.
    • Eikel
      • Ronde uiteinde van de penis.
      • Bevat tastzintuigjes.
        • Gevoelig voor prikkeling --> opgewonden gevoel --> orgasme (vergelijk met clitoris).
    • Voorhuid
      • Bedekt de eikel.
      • Grootte verschilt per persoon.
    • Urinebuis
      • Staat in verbinding met de urineblaas.
        • Als de penis stijf is, sluit de prostaat de urineblaas af.
      • Zaadleiders komen hierin uit.
Menstruatiecyclus

Menstruatiecyclus

  • Duurt gemiddeld 28 dagen.
    • Kan langer of korter duren.
      • Verschilt per persoon.
  • Cyclus
    • 1. Onrijpe follikel (met eicel) uit eierstokken begint zich ontwikkelen (rijpen) .
        • Per cyclus rijpt één follikel (en dus ook één eicel).
          • Tijdens de rijping ondergaat de eicel meiose.
            • Aantal chromosomen wordt gehalveerd (46 --> 23).
        • Follikel groeit uit tot een blaasje (rijpe follikel).
          • Groei van de follikel duurt ongeveer 14 dagen.
            • Groei wordt geregeld door een hormoon.
          • Rijpe follikel bevat veel vocht.
          • Groeiende follikel maakt vrouwelijk geslachtshormoon (oestrogeen).
            • Zorgt voor het dikker worden van het baarmoederslijmvlies.
            • Veroorzaakt secundaire geslachtskenmerken van de vrouw.
    • 2. Ovulatie
      • Rijpe follikel barst open.
      • Eicel wordt opgevangen door de eileider.
        • Niet bevruchte eicel gaat binnen 24 uur dood.
          • Lost op .
            • De resten worden opgenomen door de wand van de eileider.
      • Lege follikel groeit vol met cellen
        • Maakt het zwangerschapshormoon.
          • Zorgt voor het nog dikker worden van het baarmoederslijmvlies.
    • 3. Menstruatie
      • Ongeveer 2 weken na de ovulatie.
      • Als de eicel niet bevrucht is.
        • De vorming van hormonen door de eierstok stopt.
          • Baarmoederslijmvlies wordt afgebroken.
            • Komt door de vagina naar buiten met wat bloed.
  • Na de menstruatie begint de cyclus weer opnieuw.
Zwangerschap en geboorte

Ontwikkeling voor de geboorte --> bevruchting, embryologie zoogdieren

  • Bevruchting
    • Zaadcel smelt samen met eicel.
      • Gebeurt in de eileider.
  • Transport van bevruchte eicel door de eileider.
    • Eicel deelt zich (mitose).
      • 2 cellen --> 4 cellen --> 8 cellen enzovoort.
      • Er ontstaat een bolletje cellen .
      • Het bolletje wordt een blaasje met vocht erin.
    • Trilhaartjes in de eileider --> vervoer naar de baarmoeder.
  • Innesteling in baarmoederslijmvlies.
    • Baarmoederslijmvlies is dik en goed doorbloed.
      • Zorgt voor voeding.
  • Embryo.
    • Het blaasje cellen ontwikkelt zich.
    • Heet dan embryo.
    • Na twee maanden zijn alle organen aangelegd --> foetus.
  • Foetus (spreek uit feutus)
    • Vanaf de derde maand.
      • De organen gaan groeien.
    • Zit in het in vruchtwater
      • Beschermt foetus tegen druk en stoten.
    • Rond vruchtwater zitten de vruchtvliezen.
      • Houdt vruchtwater vast en beschermt tegen infecties van buitenaf.
    • Krijgt voeding via placenta (moederkoek).
      • Bevat bloedvaten van moeder en van kind).
        • Voedsel van moeder --> kind.
        • Zuurstof van moeder --> kind.
        • Afvalstoffen van kind --> moeder.
      • Via navenstreng verbonden met kind

Geboorte

  • Indalen
    • Aan het eind van de zwangerschap.
    • Kind heeft dan minder ruimte in de baarmoeder.
    • Ligt meestal met het hoofd naar beneden.
  • Weeën
    • Samentrekkingen van de spieren van de baarmoeder.
      • De baarmoedermond en vagina worden wijder.
        • Dit heet ontsluiting.
  • Vruchtvliezen breken.
    • Vruchtwater komt vrij.
  • Uitdrijving
    • Begint als de ontsluiting volledig is.
    • Kind wordt door persweeën naar buiten geduwd.
  • Nageboorte
    • De placenta (met vruchtvliezen en navelstreng) wordt naar buiten geduwd.

Tweelingen

  • Eeneiige tweeling
    • Ontstaan door bevruchting van één eicel en één zaadcel.
      • Na de eerste deling van de bevruchte eicel ontwikkelen de twee ontstane cellen zich zelfstandig.
    • Hebben dezelfde erfelijke eigenschappen (dus altijd 2 meisjes of twee jongens).
  • Twee-eiige tweeling
    • Ontstaan door bevruchting van twee eicellen.
      • Dus twee eicellen en twee zaadcellen nodig.
    • Hebben verschillende erfelijke eigenschappen (als bij willekeurige broers en zussen).
Onderzoek voor de geboorte

Prenataal onderzoek

  • Onderzoek van embryo.
    • Cellen van embryo worden gekweekt en onderzocht op:
      • aantal chromosomen;
        • Bijvoorbeeld om te onderzoeken of een baby het syndroom van Down heeft.
      • afwijkingen in de chromosomen bij bepaalde erfelijke ziektes.
  • Voordeel
    • Vroegtijdig ontdekken van ernstige afwijkingen bij embryo --> keuze om zwangerschap door te zetten of af te breken.
  • Nadelen
    • Keuze maken is moeilijk.
    • Vlokkentest en vruchtwaterpunctie zijn niet helemaal zonder risico.
      • Kunnen in enkele, zeldzame, gevallen leiden tot miskraam.
  • Vlokkentest
    • Kan vanaf de 9e tot de 11e week van de zwangerschap.
    • Via de vagina (of via de buikwand) worden cellen uit een deel van de placenta opgezogen.
  • Vruchtwaterpunctie
    • Kan vanaf 16e week.
    • Via de buikwand wordt vruchtwater opgezogen.
      • Vruchtwater bevat cellen van de foetus.
    • Minder risico voor foetus dan vlokkentest.
Voorbehoedmiddelen

Voorbehoedmiddelen - anticonceptiemethoden
Methoden om zwangerschap te voorkomen.

  • De "pil" (anticonceptie pil)
    • Bevat hormonen.
      • Voorkomen dat follikel met eicel rijpen.
        • Geen ovulatie.
    • Moet dagelijks ingenomen worden (met onderbreking gedurende de menstruatie).
    • Verkrijgbaar via huisarts.
    • Zeer betrouwbaar (mits goed gebruikt).
  • Condoom
    • Voorkomt dat zaadcellen in het lichaam van de vrouw komen.
    • Overal verkrijgbaar.
    • Bij goed gebruik, zeer betrouwbaar.
    • Beschermt ook tegen SOA's.
      • Aandoeningen die door seksueel contact overgebracht worden.
  • Spiraaltje
    • Komt in de baarmoeder te zitten.
    • Voorkomt innesteling van een bevruchte eicel.
    • Moet door een arts ingebracht worden.
    • Grote betrouwbaarheid gedurende een bepaalde tijd (maar niet 100%).
  • Pessarium
    • Rubber kapje.
    • Dekt de baarmoederhals af.
    • Moet gebruikt worden in combinatie met zaaddodende pasta.
    • Voorkomt dat zaadcellen via de baarmoeder bij de eicel kunnen komen.
    • Moet na de geslachtsgemeenschap 8 uur blijven zitten.
    • Beschermt niet tegen SOA's.
  • Sterilisatie
    • Bij de vrouw: eileiders worden onderbroken.
    • Bij de man: zaadleiders worden onderbroken.
      • Wel productie van geslachtscellen (eicel en zaadcellen), maar ze kunnen het lichaam niet meer verlaten.
      • Vorming van hormonen gaat gewoon door --> geen invloed op de seksualiteit.
    • Alleen geschikt voor mensen die geen kinderen (meer) willen.