Samenvatting examenstof biologie - VMBO - TL en GL
exameneenheid K13
Erfelijkheid en evolutie
Centraal examen
ErfelijkheidsleerErfelijkheidsleer
- De wetenschap die onderzoekt hoe eigenschappen overerven.
- Belangrijk want:
- zo kan men meer te weten komen over erfelijke ziekten.
- Betere manieren vinden om deze te behandelen.
- Afwijkingen voor de geboorte opsporen met bijvoorbeeld:
- vlokkentest;
- vruchtwaterpunctie.
Erfelijke eigenschappen
- Erfelijke eigenschappen worden bepaald door de chromosomen.
- Chromosomen
- Zitten in de kern van de cel.
- Bestaan voor het belangrijkste deel uit DNA.
- DNA is bij alle organismen op dezelfde manier opgebouwd.
- Komen in paren voor.
- Iedere lichaamscel cel heeft twee sets chromosomen.
- Eén set afkomstig van vader, één afkomstig van moeder.
- In geslachtscellen (eicel en zaadcel) zit maar één set: het halve aantal.
- Chromosomen bestaan uit genen.
- Gen
- Stukje van het DNA dat de informatie voor de vorming van een bepaald erfelijke eigenschap bevat.
- Voor iedere erfelijke eigenschap zitten in de cel twee genen.
- Eén gen afkomstig van vader, één afkomstig van moeder.
- De mens heeft in de lichaamscellen 23 paar chromosomen (dus totaal 46 chromosomen).
- 22 paar zijn bij de man en de vrouw hetzelfde.
- Paar 23 zijn de geslachtschromosomen (vanaf blz. 8).
- Zo genoemd omdat het "paar":
- bij de uit man een X-chromosoom en een Y chromosoom bestaat (XY)
en- bij de vrouw uit twee X-chromosomen (XX).
- Een zaadcel bevat 23 chromosomen:
- 22 "gewone" chromosomen en een X- chromosoom
of
22 "gewone" chromosomen en een Y- chromosoom.- Een eicel bevat 23 chromosomen:
- 22 "gewone" chromosomen en een X- chromosoom.
- De bevruchte eicel heeft weer 46 chromosomen (23 paar).
- 22 paar + XX --> meisje
of
22 paar + XY --> jongen. Celdeling
- Gewone celdeling voor groei en herstel.
- Er ontstaan twee cellen met:
- hetzelfde aantal chromosomen en
- precies dezelfde chromosomen als de oorspronkelijke cel.
Voorbeeld
- Lichaamscel van de mens heeft 46 chromosomen.
- Na de mitose ontstaan twee cellen met 46 chromosomen.
Verloop van de mitose
- Van ieder chromosoom wordt een kopie gemaakt.
- De kopieën blijven aan elkaar vastzitten.
- De chromosomen worden korter en dikker.
- Daardoor zichtbaar met een microscoop.
- De chromosomen gaan naast elkaar in het middenvlak van de cel liggen.
- Met trekdraden worden de kopieën uit elkaar getrokken.
- Een naar de ene kant van de cel, een naar de andere kant.
- De chromosomen worden weer onzichtbaar.
- Er wordt een celmembraan gevormd.
- Er zijn twee cellen ontstaan.
Meiose (reductiedeling)
- Bij de vorming van geslachtscellen (eicel en zaadcel).
- De gevormde cellen krijgen het halve aantal chromosomen (n).
- Nodig voor de bevruchting.
Voorbeeld
- eicel (23 chromosomen) + zaadcel (23 chromosomen) --> bevruchte eicel (46 chromosomen).
Verloop van de meiose
- Meiose 1
- Van ieder chromosoom wordt een kopie gemaakt.
- De kopieën blijven aan elkaar vastzitten.
- De chromosomen worden korter en dikker.
- De chromosomen met dezelfde genen gaan tegenover elkaar in het middenvlak van de cel liggen.
- Met trekdraden worden de chromosomen uit elkaar getrokken.
- Een naar de ene kant van de cel, een naar de andere kant.
- De kopieën blijven nog aan elkaar vastzitten.
- Er wordt een celmembraan gevormd.
- Er zijn twee cellen ontstaan.
- De chromosomen zijn verdeeld.
- Maar ieder chromosoom bestaat nog uit twee delen.
- Meiose 2
- De kopiën moeten nog uit elkaar getrokken worden.
- Gaat op dezelfde manier als de mitose.
- De chromosomen gaan naast elkaar in het middenvlak van de cel liggen.
- Met trekdraden worden de kopiën uit elkaar getrokken.
- Een naar de ene kant van de cel, een naar de andere kant.
- De chromosomen worden weer onzichtbaar.
- Er wordt een celmembraan gevormd.
- Er zijn nu in totaal vier cellen ontstaan.
KruisingenTermen (toe kunnen passen in kruisingen)
- Genotype
- Geeft aan welke genen op de chromosomen liggen.
- Fenotype
- Zijn de uiteindelijke eigenschappen van een individu.
Wordt bepaald door:
- het genotype
en- milieufactoren.
- Homozygoot
- Individu heeft voor een bepaald gen twee dezelfde genen.
Voorbeeld
- Bij fruitvliegjes kan een gen voor de oogkleur voor witte ogen zorgen of voor rode ogen.
Een dier dat homozygoot is voor die eigenschap heeft:- twee genen voor rode ogen.
of
twee genen voor rode ogen.
- Heterozygoot
- Individu heeft van bepaald gen twee verschillende allelen.
Voorbeeld
- Een fruitvliegje heeft één gen voor witte ogen en één gen voor rode ogen.
- Het genotype is dan heterozygoot (Rr).
- Welke kleur ogen het dier krijgt hangt ervan af welk gen dominant is.
- Dominant
- Dominant gen komt bij heterozygoot tot uiting in het fenotype.
- Het dominante gen overheerst het recessieve gen.
- In een kruisingsschema geef je het dominante gen aan met een hoofdletter (R).
- Recessief
- Recessief gen komt bij heterozygoot niet tot uiting in het fenotype.
- Het recessieve gen wordt onderdrukt door het dominante gen.
- In een kruisingsschema geef je het recessieve gen aan met een kleien letter (r).
Voorbeeld
- Een fruitvliegje dat heterozygoot (Rr) is voor de oogkleur krijgt rode ogen.
- Het gen voor rode ogen is dominant (R).
- Het gen voor witte ogen is recessief (r).
- Witte ogen krijgt een vliegje alleen als twee genen voor witte ogen heeft (rr = homozygoot).
- Intermediair
- Er is geen dominant en recessief gen.
- Beide genen komen bij heterozygoot tot uiting.
- De genen zijn even sterk.
- Voorbeeld
- Een bepaalde soort plant kan witte of rode bloemen hebben.
- Een heterozygote plant krijgt dan roze bloemen.
Uitkomsten voorspellen
Je moet een monohybride kruising kunnen uitvoeren.
Je moet kunnen berekenen wat de kans is op bepaalde eigenschap.
- Zie Overerving (vanaf blz. 19)
- Zie Monohybride kruising
Stamboom interpreteren
Ga als volgt te werk.
- Zoek in de stamboom naar twee ouders met dezelfde eigenschap (hetzelfde fenotype).
- Kijk of hun kind of een van de kinderen een andere eigenschap heeft.
- Als dat zo is, weet je zeker dat die eigenschap van het kind recessief is.
- Je weet dan ook zeker dat de ouders allebei het recessieve gen moeten hebben.
- Ze zijn allebei heterozygoot.
- Kies een letter.
- Gebruik voor het recessieve gen de kleine letter (a).
- Gebruik voor het dominante gen de grote letter (A).
- Zoek uit welke personen het recessieve fenotype hebben.
- Daarvan weet je zeker dat tweemaal het recessieve gen aanwezig is.
- Zet bij de personen met het dominante fenotype één hoofdletter (A).
- Zoek uit of de tweede letter een grote of een kleine letter moet zijn door naar hun ouders of hun kinderen te kijken.
Zie Stambomen. EvolutieEvolutie
- Het ontstaan en de ontwikkeling van de verschillende levensvormen op aarde.
Mutaties
- De samenstelling van genen blijft niet altijd hetzelfde.
- Er treden mutaties op.
- Spontane veranderingen in het DNA.
Bijvoorbeeld:
- door een fout bij kopiëren van het chromosoom.
- Hierdoor kan een gen veranderen --> andere eigenschap.
- Kans op mutaties wordt groter door bijvoorbeeld:
- radioactieve straling;
- UV-straling;
- bepaalde chemische stoffen.
- Bijvoorbeeld:
teer (sigaretten), asbest.
- Mutaties kunnen in alle lichaamscellen voorkomen.
Voorbeeld
- Door UV-straling van de zon kunnen genen in de huidcellen muteren.
- Zo kan huidkanker ontstaan.
- Mutaties in geslachtscellen worden doorgegeven aan nakomelingen.
Natuurlijke selectie
- In een populatie hebben individuen altijd verschillende erfelijke eigenschappen:
- er is erfelijke variatie.
- De variatie blijft bestaan doordat:
- mutaties optreden.
- Mutaties zijn niet altijd schadelijk.
- door geslachtelijke voortplanting steeds nieuwe combinaties van erfelijke eigenschappen ontstaan.
- Bepaalde genotypen zijn in bepaald milieu in het voordeel.
- Hebben meer overlevingskans --> grotere kans op nakomelingen.
- De gunstige eigenschap wordt doorgegeven aan de nakomelingen --> meer nakomelingen met die eigenschap.
Kunstmatige selectie
- Selectie door de mens.
- Wordt toegepast bij:
- fokken van huisdieren en landbouwhuisdieren.
- kweken van vruchten en groenten met de gewenste eigenschappen.
- Planten of dieren met de gewenste eigenschap wordt uitgekozen.
- Mogen zich voortplanten.
- Zo ontstaan na een tijd nieuwe rassen met de gewenste eigenschap(pen).