[home] [inhoud animaties bovenbouw] [inhoud onderbouw]
 

Samenvatting examenstof biologie - VMBO - TL en GL

exameneenheid K9

Het lichaam in stand houden:
voeding en
genotmiddelen, energie, transport en uitscheiding

2. Bloed, bloedsomloop en uitscheiding

Centraal examen

Bloedvatenstelsel

Dubbele bloedsomloop (grote - en kleine bloedsomloop)
Oefen de namen van de bloedvaten en de onderdelen van het hart.

Kleine bloedomloop

  • Bloed gaat van:
    • rechter kant hart --> long --> terug naar linker kant hart.
  • Zuurstof wordt opgenomen in de longblaasjes.
  • Koolstofdioxide wordt afgegeven in de longblaasjes.

Grote bloedsomloop

  • Bloed gaat van:
    • linker kant hart--> organen --> terug naar rechterkant hart .
  • Zuurstof wordt afgegeven aan de organen.
  • Koolstofdioxide wordt opgenomen uit de organen.

Bouw bloedvaten

Slagaders
Aders

Bloed stroomt van het hart af

Bloed stroomt naar het hart toe

Hoge bloeddruk
Variërend tussen bovendruk en onderdruk.

Lage bloeddruk

 

Dikke gespierde wand

Dunne wand

Geen kleppen
Behalve vlak bij het hart: aan begin van aorta en de longslagader.

Kleppen aanwezig
Voorkomen terugstromen van het bloed.

Zuurstofrijk
Behalve de longslagaders: longslagaders zijn zuurstofarm.

Zuurstofarm
Behalve longaders: longaders zijn zuurstofrijk.

Haarvaten

Heel dunne buisjes.
Wand is één cellaag dik.
Voor uitwisseling van stoffen tussen bloed en weefselvloeistof

Bouw en werking van het hart

Bouw van het hart

  • Rechterboezem:
    • krijgt zuurstofarm bloed uit de holle aders.
  • Rechterkamer:
    • pompt bloed de longslagaders in.
  • Linkerboezem:
    • krijgt zuurstofrijk bloed uit de longen (via de longaders).
  • Linkerkamer:
    • pompt bloed de aorta in.
    • heeft dikkere spier dan rechterkamer --> bloed wordt met meer kracht weggepompt.
      • Is nodig omdat dit bloed een grotere afstand moet afleggen (grote bloedsomloop).

Kleppen

  • Hartkleppen
    • Tussen boezem en kamers.
    • Voorkomen terugstromen van bloed van kamer naar boezem.
    • Dicht tijdens het samentrekken kamers.
  • Slagaderkleppen
    • Kleppen aan begin van longslagader en aorta.
    • Voorkomen terugstromen van bloed van slagaders naar kamers.
    • Dicht tijdens de rustpauze van het hart.

Werking van het hart

  • Boezems trekken samen.
    • Bloed stroomt de kamers in.
      • Hartkleppen zijn open.
  • Kamers trekken samen.
    • Bloed wordt de slagaders in geperst.
      • Hartkleppen worden dicht geduwd.
      • Slagaderkleppen worden opengeduwd.
  • Hartpauze
    • De hartspier is ontspannen.
      • Bloed stroomt vanuit de holle ader en de longader de boezems in.
      • Slagaderkleppen zijn dicht.
  • En dan begint het weer opnieuw.

Bloeddruk

  • Bovendruk
    • Hoogste druk in de slagaders:
      • tijdens samentrekken hartkamers.
  • Onderdruk
    • Laagste druk in de slagaders:
      • tijdens de rustpauze van het hart.
  • Bloedruk is het hoogst in de slagaders (hoe dichter bij het hart hoe hoger) en het laagst in de aders.
  • Bloeddruk in aorta is hoger dan in longslagaders.
    • Linkerkamer heeft dikkere spier dan rechterkamer.

    Bloedvoorziening hartspier

  • Kransslagaders
    • Vertakking van de aorta.
    • Voert voedingsstoffen en zuurstof aan voor de hartspier.
  • Kransaders
    • Voert afvalstoffen af van de hartspier.
    • Komt uit in de holle ader.

Hartinfarct en hartritmestoornissen

  • Hartinfarct
    • Kransslagader raakt verstopt.
      • Hartspier krijgt te weinig zuurstof.
      • Deel van de hartspier kan daardoor afsterven.
    • Kan veroorzaakt worden door:
      • teveel cholesterol;
      • te weinig bewegen;
      • roken;
      • teveel drinken (alcohol);
      • te grote inspanning;
      • erfelijke aanleg.
  • Hartritmestoornis
    • Het hart klopt niet meer regelmatig.
      • De samenwerking tussen boezems en kamers is verstoord.
    • Lichaam krijgt daardoor te weinig zuurstof en voedingsstoffen.
    • Kan veroorzaakt worden door:
      • stress;
      • teveel alcohol of koffie;
      • oververmoeidheid.
Samenstelling bloed

Bloed samenstelling

Bloedplasma

  • Bestaat uit:
    • water.
    • opgeloste stoffen.
      • zouten (mineralen);
      • bloedeiwitten;
        Bijvoorbeeld:
        • de eiwitten die nodig zijn voor de stolling van het bloed.
        • antistoffen tegen bacteriën en virussen.
      • hormonen;
      • voedingsstoffen;
        • Onder andere glucose.
      • afvalstoffen.

Bloedcellen

  • Gevormd in rood beenmerg.
    • Vooral van platte beenderen.
      Bijvoorbeeld in:
      • borstbeen;
      • ribben;
      • schouderblad.
  • Rode bloedcellen
    • Hebben geen kern.
      • Leven daardoor maar drie maanden.
    • Bevatten hemoglobine.
      • Rode stof .
        • Hierdoor krijgt bloed een rode kleur.
        • Hemoglobine vervoert de zuurstof.
      • Hemoglobine bevat ijzer.
  • Witte bloedcellen
    • Hebben wel een kern.
    • Zorgen voor afweer tegen infectieziekte door:
      • "opeten" ziekteverwekkers.
      • vorming antistoffen.
  • Bloedplaatjes
    • Het zijn geen cellen, maar stukjes van cellen.
    • Helpen bij de bloedstolling.
Functies van het bloed

Transport

  • Vervoer van zuurstof.
    • Naar de lichaamscellen.
    • Met behulp van hemoglobine.
  • Vervoer van voedingsstoffen
    • Vanuit darmen naar cellen van alle organen.
  • Vervoer van afvalstoffen
    • Koolstofdioxide -->longen.
    • Andere afvalstoffen --> nieren.
  • Vervoer van hormonen.

Andere functies

  • Afweer tegen infectieziektes.
  • Stollen (wondjes dicht maken).
  • Warmte verspreiden door het lichaam.
    • Lichaam blijft zo op temperatuur.
Weefselvloeistof en lymfe

Werking haarvaten
Lymfevaten

Begin haarvaten

  • Deel van de bloedvloeistof (bloedplasma) wordt uit de haarvaten geperst.
    • Rode bloedcellen blijven in de haarvaten.
      • Witte bloedcellen kunnen de haarvaten uit als het nodig is.
        Bijvoorbeeld bij een infectie.
  • De uitgeperste vloeistof heet weefselvloeistof.
    • Bevat voedingsstoffen voor de cellen.
    • Cellen nemen uit de weefselvloeistof voedingsstoffen op en geven afvalstoffen af.

    Eind haarvaten

  • Deel van het uitgeperst water gaat terug naar de haarvaten.
    • Bloed dat het orgaan verlaat bevat:
      • minder voedingsstoffen;
      • minder zuurstof;
      • meer afvalstoffen.
  • De rest komt in lymfevat terecht
    • Die vloeistof heet lymfe.
    • Lymfe komt via een omweg uiteindelijk weer in de bloedbaan terecht (vlak bij het hart).
Lever

Bloedvaten van de lever

  • Leverslagader
    • Zijtak van aorta.
    • Voert zuurstofrijk bloed aan.
  • Poortader
    • Loopt van de darmen naar lever.
    • Zuurstofarm.
    • Vervoert voedingsstoffen uit de darmen naar de lever.
  • Leverader
    • Voert bloed uit de lever af.
      • Naar de holle ader.
    • Zuurstofarm.

Functies lever

  • Opslag glycogeen (dierlijk zetmeel)
    • Teveel glucose in het bloed:
      • Lever neemt glucose op.
      • Zet het om in glycogeen --> reserve.
        • Gycogeen wordt opgeslagen in de lever en in spieren.
    • Te weinig glucose in het bloed:
      • Lever zet glycogeen om in glucose..
      • Glucose wordt aan het bloed afgegeven.
  • Vorming gal
    • Gal bestaat onder andere afgebroken rode bloedcellen.
    • Gal wordt opgeslagen in de galblaas.
      • Galblaas komt uit in de twaalfvingerige darm.
      • Gal helpt bij het verteren van vetten.
  • Bewerking van voedingsstoffen
    • Lever kan voedingsstoffen omzetten in andere voedingsstoffen.
      Bijvoorbeeld
      • Eiwitten kunnen niet worden opgeslagen.
        • Lever zet teveel aan eiwitten om in koolhydraten of vetten.
          • Ureum blijft over.
            • Komt in het bloed
            • Wordt door de nieren verwijderd.
      • Koolhydraten kunnen maar beperkt worden opgeslagen (als glycogeen).
        • Lever zet teveel aan koolhydraten om in vet.
        • Opgeslagen in vetweefsel.
  • Afbraak van afval- en gifstoffen
    Bijvoorbeeld:
    • afbraak van alcohol.
    • afbraak van geneesmiddelen (medicijnen).
Nier

Je moet de nieren met urineleiders, urineblaas en urinebuis ook in afbeeldingen kunnen aanwijzen.

Zie: Torso

Uitscheiding: verwijderen van overtollige stoffen uit het bloed

Nieren

  • Boonvormige organen
  • Liggen vlak onder het middenrif, tegen de wervelkolom aan.
  • Filtreren het bloed.
    • Urine wordt gevormd.
      • Urine bevat:
        • overtollig water;
        • overtollige zouten;
        • afvalstoffen.
          Onder andere: ureum
          • Ureum ontstaat in de lever bij de afbraak van overtollige eiwitten.
      • Urine heeft niet altijd dezelfde samenstelling.
        • Samenstelling hangt bijvoorbeeld af van:
          • hoeveel je drinkt;
          • hoeveel zout je eet;
          • hoeveel afvalstoffen je vormt.

Werking

  • Bloed komt de nieren binnen via de nierslagader.
  • In nierschors en niermerg worden afvalstoffen en overtollige stoffen uit het bloed gehaald --> urine.
  • Urine wordt verzameld in het nierbekken.
  • Via de urineleiders gaat urine naar de urineblaas.
  • Blaas vol --> urine gaat via de urinebuis naar buiten.
  • Het gezuiverde bloed gaat naar de nierader.

Andere uitscheidingsorganen

  • Longen
    • Koolstofdioxide (CO2) wordt verwijderd.
  • Lever
    • Vormt gal
      • Wordt opgeslagen in de galblaas.
      • Gaat via de darmen het lichaam uit.