[home][inhoud site][Inhoud bovenbouw][practicum][links]

 

 


 

naar antwoorden>>>
naar tekst>>>

OPDRACHTEN EVOLUTIE
  1. Lees I A
  2. Wat is een antropocentrisch wereldbeeld?
  3. In de Renaissance gingen steeds meer natuuronderzoekers over tot wat men tegenwoordig de 'natuurwetenschappelijke methode' noemt.
    Volgens deze methode zoekt men de oplossing van een probleem door het doen van waarnemingen en experimenten.
    Wat is het grote verschil met de natuurbeschouwing van de oude Grieken?
  4. Zal de ontdekking van instrumenten als microscoop, telescoop e.d. oorzaak of gevolg zijn van de nieuwe manier van natuuronderzoek?
  5. De opvatting van Copernicus over de positie van de zon in het heelal is ook niet helemaal juist gebleken. Wat is de fout?
  6. Lees I B
  7. Wat verstaat men onder "Spontane generatie"?
  8. Waarom is de leer van de 'spontane generatie' niet in overeenstemming met de middeleeuwse opvattingen over het ontstaan van soorten?
  9. In welke eeuw leefde Linnaeus ongeveer.
  10. Geef voorbeelden van variëteiten.
  11. Probeer te verklaren waardoor Linnaeus met variëteiten niet goed raad wist.
  12. Lees I C
  13. Wat zijn fossielen?
  14. Beschrijf een manier waarop een organisme fossiel kan worden.
  15. In diepere lagen vindt men fossielen van eenvoudiger organismen. Hogere dieren als zoogdieren en reptielen vindt men alleen in de minder diepe lagen van de aardkorst.
    Waarom was dit feit in strijd met de opvattingen over het ontstaan van soorten in de 18 de eeuw?
  16. Welke oplossing bedacht Cuvier voor dit dilemma?
  17. De evolutietheorie van Lamarck wordt tegenwoordig als onjuist beschouwd.
    Wat is het belangrijkste verschil tussen de evolutietheorie van Lamarck en die van Darwin?
  18. Verklaar de invloed van het werk van Malthus op de theorie van Darwin.
  19. In de achttiende eeuw schatte men de aarde 6000 jaar oud. Hoe kwam men aan dat getal?
  20. Probeer een aantal waarnemingen te bedenken op grond waarvan men tegenwoordig de ouderdom van de aarde 4.5 miljard jaar schat.
  21. Lees II A en 2 B
  22. Wat is het actualiteitsprincipe?
  23. Hoe verklaarde Darwin het voorkomen de aanwezigheid van 13 soorten vinken op de Galapagoseilanden?
  24. In 10.000 jaar hebben mensen uit de wolf de verschillende hondenrassen gekweekt. In de natuur zijn de wolven de afgelopen 100.000 jaar niet veel veranderd.
    Verklaar dat verschil.

  25. Lees II C
  26. Wat is het verschil tussen een mutatie en een modificatie?
  27. Darwin gebruikte een andere definitie voor het begrip modificatie.
    Wat is het verschil met de moderne betekenis?
  28. Wat verstond Darwin onder overcapaciteit?
  29. Zin de verschillen in uiterlijk tussen de muizen in de op bladzijde 6 plaatje 1 afgebeelde muizen mutaties of modificaties? Verklaar.
  30. Waarom is het beter om 'Survival of the fittest' te vertalen als 'Het overleven van de best aangepaste' in plaats van 'Het overleven van de sterkste'?

  31. Lees II D
  32. Leg uit hoe de omgeving bepaalt wie de best aangepaste is.
  33. Waarom is isolatie noodzakelijk voor het ontstaan van nieuwe soorten?
  34. Maak duidelijk dat isolatie niet altijd ruimtelijke isolatie hoeft te zijn.

  35. Lees III A bladzijde 8.
  36. Geef 4 voorbeelden van rudimentaire organen.
  37. Omschrijf het begrip bouwplan.
  38. Men zegt wel 'De functie maakt het orgaan'.
    Leg uit met behulp van de afbeelding op bladzijde 9.
  39. Noem twee voorbeelden van rudimentaire organen bij een volwassen mens.
  40. Noem twee voorbeelden van rudimentaire organen bij een embryo van een mens.
  41. Wat zijn afzettingsgesteenten?
  42. Onder welke omstandigheden kunnen behalve harde delen ook zachte lichaamsdelen fossiliseren?
  43. Bestudeer afbeelding blz. 10.
    Vergelijk de voorste ledematen van een vleermuis met die van een walvis.
    Beschrijf van beiden de aanpassingen aan het bouwplan die te maken hebben met de functie van de ledematen.
  44. Lees III B
  45. Wat is neo-darwinisme?
  46. Darwin dacht dat de evolutie altijd zeer langzaam is gegaan. Tegenwoordig gaat men ervan uit, dat de evolutie van levende wezens in bepaalde perioden veel sneller verliep.
    Waarop is die opvatting gebaseerd?
  47. Wat is resistentie ?
  48. Waarom is het resistent-worden van bacteriën een bewijs voor de evolutie?
  49. Wat is industriemelanisme?
  50. Horen de donkere en lichte berkenspanner tot dezelfde soort of tot twee verschillende soorten?
    Verklaar je antwoord.
  51. Wat is de koolstof-14 methode?
  52. Lees IV
  53. Hoe lang geleden denkt men dat de eerste eencelligen ontstaan zijn?
  54. Waarom begint de 'oude tijd' (het Paleozoïcum) 600 miljoen jaar geleden terwijl de aarde 4.5 miljard jaar oud is?
  55. In welke volgorde zijn de groepen van de gewervelde dieren ontstaan?
  56. Hoe lang geleden leefden de dinosauriërs?
  57. Hoe lang geleden leefden de eerste zoogdieren?
  58. Hoe verklaarde Miller het ontstaan van organische stoffen?
  59. De oudste organismen zijn bacteriën.
    Wat zijn autotrofe bacteriën?
  60. Wat zijn heterotrofe bacteriën?
  61. Noem de belangrijkste verschillen tussen bacteriën en andere eencelligen.
  62. Wat zijn eukaryoten?
  63. Hoe verklaart men tegenwoordig het ontstaan van cellen met organellen?
  64. Waarom was het ontbreken van een ozonlaag vroeger belangrijk voor het ontstaan van leven en is nu de aantasting van die laag gevaarlijk voor levende wezens?
  65. Lees V
  66. Wanneer leefden de eerste mensachtigen?
  67. Waarom denkt men dat het leven in de savanne een noodzakelijke voorwaarde was voor het ontstaan van de 'denkende mens'?
  68. Bestudeer de afbeelding op bladzijde 16.
    Waarom is het onjuist te beweren dat de mensen van de mensapen afstammen?
  69. Welke verschillen zijn er in de vorm van de schedel van een Australopithecus en een moderne mens?
  70. Lees VI
  71. Wat versta je onder sociaal darwinisme?
  72. Wat versta je onder creationisme?

    naar antwoorden>>>
    naar tekst>>>