[home] [inhoud animaties bovenbouw] [inhoud onderbouw]

 

Samenvatting examenstof biologie (CE)

VWO

Centraal examen

Subdomein B4 - Zelfregulatie van het organisme

B4.1 Homeostase

Eindterm subdomein B4

De kandidaat kan met behulp van de concepten homeostase, hormonale regulatie en neurale regulatie ten minste in contexten op het gebied van sport en voeding verklaren op welke wijze zelfregulatie bij eukaryoten verloopt en beargumenteren op welke wijze daarin stoornissen kunnen ontstaan en op welke wijze deze kunnen worden aangepakt.

Subdomein B4.1

Je kunt in een context:

  1. het belang van de longen, lever, nieren, huid, zenuw- en hormoonstelsel voor de homeostase bij de mens beschrijven;

  2. de relatie tussen de bouw van de lever, longen, huid en nieren en de homeostase beschrijven een regelkring afleiden uit een beschrijving van de regulatie van lichaamsprocessen en de principes van een regelkring toelichten;

  3. de samenhang van de regeling van lichaamsprocessen beschrijven;

  4. beargumenteren op welke wijze verstoring van het dynamisch evenwicht kan ontstaan en hoe deze gereguleerd kan worden.

Deelconcepten
zenuwstelsel, hormoonstelsel, receptoren, inwendig en uitwendig milieu, regelkring, positieve en negatieve terugkoppeling, dynamisch evenwicht, receptoren in celmembranen en cytoplasma, osmotische waarde, pH, temperatuur, chemische samenstelling, O2-concentratie, CO2-concentratie, buffers van hemoglobine en HCO3-, glucoseconcentratie, waterhuishouding, chemische en drukreceptoren in de aorta, pCO2/pO2.

Homeostase

Homeostase

Het constant houden van het inwendig milieu.

Organen die een rol spelen:

  • huid;
    • Te hoge lichaamstemperatuur
      • Bloedvaatjes in de huid worden wijder --> meer warmteafgifte.
      • Zweetkliertjes produceren zweet (=transpiratie).
        • Verdampen van zweet onttrekt warmte aan de huid --> afkoeling.
    • Te lage lichaamstemperatuur
      • Bloedvaatjes in de huid worden nauwer --> minder warmteafgifte.
      • Spieractiviteit (klappertanden, rillen).
        • Warmte komt vrij bij verbranding.
      • Opzetten haren (speelt bij mens geen rol) --> dikkere vacht --> meer isolatie.
    • Handhaving lichaamstemperatuur zoogdieren en vogels
  • longen;
    • Afgifte van CO2.
    • opname van O2 .
  • lever;
    • rol bij constant houden van glucoseconcentratie van het bloed.
  • nieren.
    • Constant houden van o.a.:
      • bloeddruk;
      • osmotische waarde van het bloed;
      • pH van het bloed.

Regeling door zenuwstelsel en hormoonstelsel.

Hormoonstelsel (endocriene stelsel)

  • Werkt relatief langzaam.
  • In samenwerking met het autonome zenuwstelsel.

Hormonen zijn signaalstoffen (regelstoffen).

  • Regelen vaak in samenwerking met autonome zenuwstelsel.
  • Worden gemaakt in hormoonklieren (endocriene klieren).
  • Worden afgegeven aan en vervoerd door het bloed.
    • Daardoor tragere werking dan zenuwstelsel.
    • Wel langduriger.
  • Hebben een specifieke molecuulstructuur.
    • Deze passen op receptormoleculen op of in cellen van doelwitorganen.
    • Hebben alleen effect op die organen.
      Regeling op celniveau
      • Peptidehormonen (bijvoorbeeld insuline)
        • In water oplosbaar.
        • Receptoren zitten in de celmembraan van de doelwitcellen.
        • Binding van hormoonmolecuul aan receptor --> reactieketen komt op gang --> uiteindelijk beïnvloeding van transcriptie DNA --> activering of blokkering van een gen --> wel of geen enzym gevormd.
      • Steroïdhormonen (bijvoorbeeld testosteron)
        • In vet oplosbaar (hydrofoob).
          • Kunnen daardoor de celmembraan makkelijk passeren.
          • Receptoren bevinden zich in de doelwitcellen.
          • Binding van hormoonmolecuul aan receptor --> hormoon-receptorcomplex hecht direct aan DNA --> activering of blokkering van een gen.
  • Concentratie van hormoon in het bloed bepaalt de mate van de reactie van de doelwitorganen.
    • Afhankelijk van de concentratie ontstaan meer of minder hormoon-receptor bindingen.
    • Hormoonconcentratie is niet constant.
      • Bepaalde hormonen hebben 's nachts een piek, andere bijvoorbeeld na het wakker worden.
        • Vast ritme (bioritme).
          • Verstoring kan leiden tot jetlag.
      • Hormonen van menstruatiecyclus hebben een maandritme.
        • Bij veel dieren is sprake van een seizoensgebonden ritme.
    • Wijziging in hormoonconcentratie kan sterke invloed hebben op stemmingen en humeur .
      • Verschilt van persoon tot persoon.
    • Te hoge of te lage concentratie kan ziekteverschijnselen tot gevolg hebben.
  • Werking via regelkringen.

Zenuwstelsel

  • Werkt snel (via impulsen).
Regelkring

Regelkring

  • Meten van een verandering in het interne of externe milieu
    • door receptoren (zintuigcellen of sensoren).
  • Beoordeling van de waarneming
    • door het centrale zenuwstelsel.
    • Waarneming wordt vergeleken met een interne norm.
      • Dit is de normaalwaarde voor die bepaalde factor.

Bij verschil met de interne norm

  • Effectoren (uitvoerders) worden gestimuleerd of geremd.
    • Uitvoerders zijn spieren of klieren.
      • Via motorische zenuwcellen of via hormonen.
  • Reactie leidt tot opheffen of vermindering van het verschil met de norm
    of
    zet andere regelkring in gang waardoor een nieuw evenwicht ontstaat.
  • Nieuwe waarde wordt door receptoren geregistreerd en teruggekoppeld naar het centrale zenuwstelsel.
  • Regelkringen spelen o.a. een rol bij:
    • regeling bloeddruk;
    • regeling CO2-gehalte van het bloed;
    • regeling glucosegehalte van het bloed;
    • constant houden van osmotische waarde van het bloed;
    • constant houden van lichaamstemperatuur.

bioplek terug

© 2017 scholte/marree-bioplek.org