[home] [inhoud animaties bovenbouw] [inhoud onderbouw]

 

Samenvatting examenstof biologie (CE)

VWO

Centraal examen

Subdomein B4 - Zelfregulatie van het organisme

B4.2 Hormonale regulatie

Eindterm subdomein B4

De kandidaat kan met behulp van de concepten homeostase, hormonale regulatie en neurale regulatie ten minste in contexten op het gebied van sport en voeding verklaren op welke wijze zelfregulatie bij eukaryoten verloopt en beargumenteren op welke wijze daarin stoornissen kunnen ontstaan en op welke wijze deze kunnen worden aangepakt.

Subdomein B4.2

Je kunt in een context:

  1. de werking van een regelkring in het hormoonstelsel voorspellen;

  2. de werking van hormoonklieren en de specifieke werking van hun hormonen beschrijven en afleiden hoe de doelorganen daarop reageren;

  3. het verband beschrijven tussen hormonale regulatie en het handhaven van homeostase;

  4. de relatie tussen het hormoonstelsel en het zintuig-, spier- en zenuwstelsel toelichten.

Deelconcepten
hormoonklieren, hypofyse, hypothalamus, schildklier, nieren, bijnieren, ovaria, testes, eilandjes van Langerhans, exocrien, endocrien, doelwitorganen, receptor, hormoonconcentratie, insuline, glucagon, adrenaline, schildklierhormoon, spijsverteringshormonen,  EPO.

Hormoonklieren

Inhoud animaties homeostase

Op kunnen zoeken in Binas of Biodata:

  • functie hormonen;
  • bijbehorende hormoonklier;
  • doelwitorgaan;
  • effect van het hormoon.

Hormoonproducerende organen (hormoonklieren)

  • Zijn endocriene klieren
    • Klieren zonder afvoerbui.
    • Product wordt direct aan het bloed (inwendig milieu) afgegeven
    • Exocriene klieren hebben wel een afvoerbuis.
      • Geven product af aan uitwendig milieu.
        • Bijvoorbeeld spijsverteringsklieren.
  • hypofyse;
    • Maakt o.a.
      • ADH (antidiuretisch hormoon);
      • FSH (follikelstimulerend hormoon);
      • LH (luteïniserend hormoon);
      • SSH (schildklier stimulerend hormoon;
      • prolactine en oxytocine.
  • schildklier;
    • thyroxine
  • eilandjes van Langerhans;
    • insuline en glucagon
  • nieren;
    • EPO
      • Bevordert de aanmaak van rode bloedcellen.
  • bijnieren;
    • adrenaline
  • ovaria (eierstokken);
    • oestrogenen (oestradiol en oestron)
    • progesteron
  • testes (zaadballen);
    • testosteron
  • placenta (moederkoek).
    • progesteron
    • HCG
Hypothalamus

Hypothalamus - hypofyse - systeem

Hypothalamus

  • Onderdeel van het centrale zenuwstelsel.
    • Zit in tussenhersenen.
  • Heeft directe verbinding met hypofyse.
  • Twee typen hormonen worden afgegeven.
    • Zenuwcellen in de hypothalamus geven hormonen af aan het bloed (= neurosecretie).
      • De hormonen worden neurohormonen genoemd.
    • Bepaalde cellen produceren hormonen die direct naar de hypofyse gaan.
      • Releasing hormonen
        • Stimuleren afgifte van bepaalde hormonen door de hypofyse.
        • Via deze stoffen wordt de hypofyse gestimuleerd of geremd
          (afhankelijk van de concentratie).
  • Reguleert ook een aantal neurale processen.
    bijvoorbeeld:
    • bloeddruk;
    • lichaamstemperatuur.
Hypofyse

Hypofyse

  • Hersenaanhangsel
    • Ligt onder de hypothalamus.
  • Maakt verschillende hormonen.

Enkele voorbeelden van hypofyse-hormonen

  • FSH ( follikelstimulerend hormoon)
    • Stimuleert bij vrouw:
      • groei van follikel in ovaria;
      • afgifte van oestradiol door de follikelcellen.
    • Afgifte wordt geremd (negatieve feedback) door bepaalde concentratie oestradiol en progesteron.
    • Stimuleert bij man:
      • vorming van spermacellen in de testis (spermatogenese).
    • Afgifte wordt geremd door testosteron.
  • LH ( luteïniserend hormoon)
    • Stimuleert:
      • ovulatie;
      • vormingen handhaving van het geel lichaam.
    • Afgifte van testosteron door de testes
    • Afgifte wordt geremd door oestradiol, progesteron, testosteron.
  • TSH ( thyreotroop hormoon)
    • Stimuleert:
    • Afgifte wordt geremd door thyroxine.
Regeling glucoseconcentratie van het bloed

Glucoseconcentratie van het bloed (bloedsuikerspiegel)

  • Moet zoveel mogelijk constant blijven.
  • Heeft direct invloed op de osmotische waarde van het bloed.
  • Wordt geregeld via hormonen uit de eilandjes van Langerhans (in de alvleesklier).
  • Lever en skeletspieren zijn de doelwitorganen.
    • Insuline
      • Verlaging van de glucoseconcentratie.
        • O.i.v. insuline wordt:
          • glucose opgenomen uit het bloed;
          • glucose omgezet in glycogeen.
            • Glycogeen wordt opgeslagen.
          • Insuline stimuleert ook de opname van glucose in andere lichaamscellen.
    • Glucagon
      • Verhoging van de glucoseconcentratie.
        • O.i.v. glucagon wordt:
          • glycogeen omgezet in glucose;
          • glucose afgegeven aan het bloed.
    • Insuline en glucagon werken als antagonisten.

Regelkring

Glucosegehalte in het bloed is te hoog.

  • Alvleesklier (eilandjes van Langerhans) registreert en produceert:
    • meer insuline;
    • minder glucagon.
  • Insuline komt via het bloed bij de lever en de spieren.
  • Glucose wordt uit het bloed opgenomen.
    • Opgeslagen als glycogeen.
  • Glucosegehalte van het bloed wordt lager.
  • Terugkoppeling (negatieve feedback) op de alvleesklier -->
    • minder insuline;
    • meer glucagon.
  • enzovoort
  • Gevolg is dat glucoseconcentratie schommelt rond een bepaalde waarde (de norm).
Adrenaline

Adrenaline

  • Vluchthormoon/Stresshormoon.
  • Wordt gemaakt en opgeslagen in bijnier(merg);
  • Komt vrij als je lichaam plotseling in actie moet komen'.
    • Stimuleert processen t.b.v. dissimilatie.
    • Maakt het mogelijkheid snel te reageren.
      Bijvoorbeeld:
      • bij schrik;
      • in een angstige of spannende situatie;
      • als je ineens gaat rennen.
  • Heeft zelfde effect als orthosympatische zenuwstelsel.
    • Ondersteunt in noodgevallen de werking daarvan.
  • Heeft (als enige hormoon) een snelle en kortdurende werking.
    • Bevordert omzetting van glycogeen in glucose.
      • In lever en skeletspieren (zelfde effect als glucagon).
      • Afgifte van glucose door de lever.
    • Stimuleert hartactiviteit:
      • toename slagfrequentie;
      • toename hartvolume.
    • Stimuleert bloedvatverwijding in de skeletspieren en verhoogt spierspanning:
      "Je staat te trillen op je benen".
    • Zorgt verder voor:
      • verwijding van de bronchiën;
      • verwijden pupillen ( "schrikogen").
  • Bijniermerg produceert nog een overeenkomstig hormoon: noradrenaline.
    • Heeft hetzelfde effect.
Schildklierhormoon

Schildklier

  • Vormt thyroxine.
    • Stimuleert:
      • dissimilatie van koolhydraten en vetten;
      • eiwitsynthese: vorming van eiwitten voor groei en ontwikkeling;
    • Remt de afgifte van SSH (schildklier stimulerend hormoon uit hypofyse).
  • Voor vorming is jodium nodig.
    • Afkomstig uit voeding.
  • Joodgebrek heeft tot gevolg:
    • dwerggroei;
    • gewichtstoename;
    • opgezette schildklier.
      • Veroorzaakt door te hoge TSH-concentratie.
      • Hypofyse wordt niet meer afgeremd.
Spijsverteringshormonen

Spijsverteringshormonen

  • Gemaakt door cellen in de maag- en darmwand.
  • Beïnvloeden de afgifte van verteringssappen.

    Voorbeelden:
  • gastrine;
    • Gemaakt in de maagwand.
      • Als maagwand oprekt doordat er eten in de maag komt.
    • Effecten:
      • meer afgifte van maagsap (met veel HCl);
      • sterkere samentrekkingen van de maagportier.
        • Bevordert het legen van de maag.
  • secretine;
    • Gemaakt in de wand van de twaalfvingerige darm.
      • Als zuurgraad lager wordt doordat de zure maaginhoud in de darm komt.
    • Effecten:
      • stimuleert de lever;
        • Gaat meer gal produceren.
      • stimuleert alvleesklier.
        • Meer afgifte van NaHCO3.
          • Neutraliseert de voedselbrij in de darm.
  • cholecystokinine.
    • Ook gemaakt in de wand van de twaalfvingerige darm.
    • Effecten:
      • stimuleert de galblaas tot afgifte van gal.
      • alvleesklier tot afgifte van enzymen.

bioplek terug

© 2017 scholte/marree-bioplek.org