Eindterm
De kandidaat kan met behulp van de concepten genexpressie en celdifferentiatie ten minste in contexten op het gebied van gezondheid en voedselproductie benoemen op welke wijze de ontwikkeling van cellen verloopt en beargumenteren op welke wijze stoornissen in de ontwikkeling kunnen ontstaan en worden aangepakt.
Subdomein C1.1 Genexpressie
Specificatie
De kandidaat kan in een context:
- weergeven dat DNA bij eukaryoten voor het grootste deel niet coderend is en dat genen voor een groot gedeelte uit introns bestaan;
- het proces van genexpressie tot en met eiwitsynthese omschrijven;
- beschrijven dat genen afhankelijk van de omstandigheden tot expressie komen;
- uitleggen dat in verschillende typen cellen verschillende eiwitten gemaakt worden;
- verklaren hoe genexpressie en het functioneren van een organisme samenhangen.
Deelconcepten
chromosoom, gen, DNA, RNA, eiwit, fenotype, genetische code, startcodon, stopcodon, transcriptiefactor, activator, RNA-polymerase, splicing, introns, exons, nucleosomen, niet-coderend DNA, knock-out-gen.
C1.2 Celdifferentiatie
Specificatie
De kandidaat kan in een context:
- beschrijven dat vrijwel alle cellen van een meercellig organisme hetzelfde genoom hebben;
- beschrijven hoe door differentiatie cellen ontstaan met een verschillende vorm en functie;
- beschrijven dat celdifferentiatie tot stand komt door het aan- en/of uitschakelen van genen;
- eigenschappen van stamcellen beschrijven en toelichten voor welke doelen stamcellen gebruikt kunnen worden;
- toelichten dat een cel in staat is tot apoptose en dat deze een rol kan spelen tijdens de ontwikkeling van een meercellig organisme.
Deelconcepten
genoom, stamcellen, celtype, tussencelstof, apoptose, lysosoom, pluripotent, omnipotent, kanker.
Voorbeeldcontexten