Eindterm
De kandidaat kan met behulp van de concepten genregulatie en interactie met (a)biotische factoren ten minste in contexten op het gebied van gezondheid en voedselproductie verklaren op welke wijze de moleculaire regulatie plaatsvindt.
D1.1 Genregulatie en interactie met (a)biotische factoren
Specificatie
De kandidaat kan in een context:
- mechanismen voor genregulatie noemen en het belang ervan toelichten;
- uitleggen dat cellen voor hun functioneren gebruik maken van eiwitten;
- uitleggen dat (a)biotische factoren de variatie aan eiwitten beïnvloeden;
- uitleggen dat genexpressie een dynamisch proces is dat geregeld wordt door verschillende factoren waaronder epigenetische;
- uitleggen dat mutagene factoren de genregulatie verstoren.
Deelconcepten
genoom, structuurgenen, regulatorgenen, recombinant DNA, proto-oncogenen, enzymen, virus, iRNA/RNAi, promotor, operator, repressor, suppressor, epigenetisch, cisgeen, transgeen.
Voorbeeldcontexten