Eindterm
De kandidaat kan met behulp van de concepten DNA, mutatie, genetische variatie, recombinatie en populatie ten minste in contexten op het gebied van gezondheid en voedselproductie verklaren op welke wijze variatie in populaties tot stand komt.
F1.1 DNA
Specificatie
De kandidaat kan in een context:
-
benoemen dat DNA functioneert als universele drager van genetische informatie;
uitleggen dat dezelfde genetische informatie in verschillende organismen voor kan komen;
- uitleggen hoe met gegevens verkregen door DNA-analyse de graad van verwantschap van soorten kan worden vastgesteld.
Deelconcepten
DNA, genetische code, genotype, fenotype.
F1.2 Mutatie
Specificatie
De kandidaat kan in een context:
- beschrijven welke typen mutatie er zijn;
- uitleggen waardoor mutatie veroorzaakt kan worden;
- uitleggen dat mutatie het fenotype kan beïnvloeden;
- uitleggen dat mutatie plaatsvindt onafhankelijk van het mogelijke effect ervan op overlevingskans of voortplanting van de cel of het organisme.
Deelconcepten
chromosoom, mutagene stof, mutagene straling puntmutatie, deletie, insertie, genoommutatie, gen, allel, genetische modificatie, DNA-repairsysteem, leesraamverschuiving/frame shift mutatie.
F1.3 Recombinatie
Specificatie
De kandidaat kan in een context:
- uitleggen hoe bij geslachtelijke voortplanting voortplantingscellen met een unieke combinatie van genen ontstaan door recombinatie van chromosomen en delen daarvan.
Deelconcepten
meiose, homologe chromosomen, autosomen, geslachtschromosomen, karyotype, haplotype, genoom, gekoppelde genen, crossing-over.
F1.4 Genetische variatie
Specificatie
De kandidaat kan in een context:
- uitleggen hoe genetische variatie in een populatie vergroot wordt door mutatie en recombinatie;
- uitleggen hoe door de mens gewenste genencombinaties verkregen worden door genetische modificatie.
Deelconcepten
mutatie, recombinatie, fenotype, genotype, genenpool/gene pool, genetische modificatie.
Voorbeeldcontexten