[home][inhoud][inhoud bovenbouw][inhoud practicum][links]  


©scholte/marree2000 (herzien in 2007)

 

 

Practicum Cellen en weefsels - opdrachten

VWO - tweede fase

Inhoud

  1. Celorganellen in plantencellen

  2. Mitose in de worteltop van een ui

  3. Weefsels van de mens

  4. Osmose en plasmolyse

    Het opstellen van een hypothese

  

 

1. Celorganellen in plantencellen

Bij dit onderzoek ga je enkele celorganellen die alleen in cellen van planten kunnen voorkomen, bestuderen.

Je kunt gebruiken:

  • een mosblaadje of een blaadje van waterpest (als je dat nog niet eerder bekeken hebt);
  • de zaadlob van een bruine boon.

Techniek - microscoop 11.1 (maken dunne coupe)
Techniek - microscoop 11.2 (kleuren preparaat)
Techniek - microscoop 11.3 (overzichtstekening en detailtekening)

Biologieboek: theorie over de bouw van cellen
Binas of Biodata

Op Bioplek
Bladgroenkorrel (chloroplast)
Celwand
Zetmeelkorrels

Overzicht cellen

blaadje mos

Bladgroenkorrels (chloroplasten) zijn te vinden in cellen van bladeren van planten.

  • Maak een preparaat van een blaadje in water.
  • Beschrijf zo nauwkeurig mogelijk wat je ziet en maak een detailtekening van het preparaat.
    Je moet in ieder geval de volgende onderdelen waargenomen hebben: celwand en bladgroenkorrels (chloroplasten).

zaadlob van een bruine boon

De zaadlob van de bruine boon bestaat uit vulweefsel (parenchym). In de vulweefselcellen zijn zetmeelkorrels (amyloplasten) te vinden.

  • Maak een aantal zeer dunne coupes van een zaadlob van een bruine boon. De dunste coupes leg je in een horlogeglas met een sterk verdunde jodiumoplossing. Door de jodium kleuren de zetmeelkorrels die in de cellen zitten paars.
  • Kies enkele dunne coupes uit en maak een preparaat. in water
    Bestudeer het preparaat. Let op de vorm van de cellen en de zogenaamde intercellulaire ruimte (letterlijk: ruimtes tussen de cellen).
    De celwand van deze cellen is relatief dik. In de celwand zijn meestal ook dunne plekken waar te nemen, de stippels.
    In de cellen zijn de zetmeelkorrels te zien. Bestudeer deze nauwkeurig. Iedere plantensoort heeft een eigen type zetmeelkorrels.
  • Beschrijf het preparaat en maak detailtekeningen waar de genoemde onderdelen in weergegeven worden..

Maak een verslag met de volgende hoofdstukjes

Doel van het onderzoek

Materiaal en methode

  • waarvan en hoe is het preparaat gemaakt;
  • waarmee gekleurd;
  • welke vergrotingen gebruikt.

Resultaten

  • tekeningen en beschrijving

Nabespreking

  • Welke weefsels heb je bekeken?
  • Welke verschillen zijn er tussen die weefsels?
  • Wat is de functie van de getekende celorganellen?

2. Mitose in de worteltop van een ui

Je gaat onderzoeken:

  • waar in een worteltop celdelingen plaatsvinden.
  • waar in een worteltop de celstrekking plaatsvindt.
  • wat er verandert aan de cel bij de celstrekking.
  • welke stadia van de mitose in de worteltop waar te nemen zijn.

Gebruik een kant-en-klaar van een lengtedoorsnede van de worteltop van een ui.

Techniek - microscoop 11.3 (overzichtstekening en detailtekening)

Biologieboek: theorie over de mitose
Binas of Biodata

Op Bioplek
Mitose in de worteltop
Animatie mitose
Afbeelding mitose

  • Bekijk met de zwakste vergroting de worteltop.
    Het gebied waar de cellen nog klein zijn en geen celstrekking heeft plaatsgevonden is goed zicht baar door de grote, donker gekleurde kernen.
  • Maak een schematische tekening van de worteltop en geef de zones aan waarin celdeling en celstrekking plaatsvinden.
  • Zoek met de vergroting 100x naar verschillende stadia van de mitose.
    Maak bij de sterkste vergroting (400x) detailtekeningen van tenminste 3 fasen van de mitose (interfase of profase, metafase en anafase).

Maak een verslag met de volgende hoofdstukjes: 

Doel van het onderzoek

Materiaal en methode

  • welk preparaat, welke vergrotingen gebruikt

Resultaten

  • tekeningen en beschrijvingen

Nabespreking

  • conclusie; antwoorden op de in het doel gestelde vragen.
  • beschrijving mitose,
  • functie mitose

3. Weefsels van de mens

Je gaat onderzoeken hoe beenweefsel, kraakbeenweefsel en dekweefsel (epitheel) opgebouwd is. Het is de bedoeling dat je Inzicht krijgt in het verband tussen vorm en functie van gespecialiseerde cellen en verschillende weefsels leert herkennen.

Beenweefsel is een steunweefsel. Andere steunweefsel bij dieren zijn: kraakbeen en bindweefsel. Steunweefsels zorgen voor de stevigheid (bijvoorbeeld in het skelet en tussen de organen). Bij de steunweefsels van dieren liggen de cellen niet tegen elkaar aan, doordat er tussen de cellen tussencelstof is gevormd. Deze tussencelstof is bepalend voor de eigenschappen van het steunweefsels. In alle gevallen bevat de tussencelstof vezels die uit moleculen van een eiwit (collageen) bestaan.
Beenweefsel is harder dan kraakbeenweefsel en bindweefsel doordat in de tussencelstof weinig water zit en bovendien veel calcium (kalk) afgezet wordt.

Dekweefsel (epitheel) bekleedt lichaamholten die in contact staan met de buitenwereld, zoals bijvoorbeeld je wang, je longen, je darmen en de binnenkant van je blaas. In de brugklas heb je het wangepitheel (wangslijmvlies) bekeken. Door de manier waarop het preparaat gemaakt werd, zag je de cellen los van elkaar liggen. Nu ga je kijken naar het epitheel in de luchtpijp en kun je het weefsel als geheel bekijken.

Techniek - microscoop 11.3 (overzichtstekening en detailtekening)

Biologieboek: theorie over beenweefsel en kraakbeenweefsel
Binas of Biodata

Op Bioplek
Beenweefsel

Kraakbeenweefsel

beenweefsel

  • Gebruik een kant-en-klaar preparaat van beenweefsel.
    Bekijk een preparaat van beenweefsel bij een geschikte vergroting en maak een tekening waarin de structuur van het weefsel (rangschikking van de cellen rondom een bloedvat) duidelijk weergegeven is.
    Geef in deze tekening aan waar de cellen zitten (of gezeten hebben) en waar de tussencelstof zit.
  • De beencellen blijven via fijne kanaaltjes in de tussencelstof met elkaar en met een bloedvat verbonden.
    Maak bij vergroting 400x een detailtekening van een beencel.

    kraakbeenweefsel

  • Gebruik een handelspreparaat van een doorsnede van de luchtpijp. In het preparaat zijn meerdere typen weefsels te zien.
    Bekijk eerst in Binas of Biodata hoe kraakbeenweefsel er uit ziet.
    Maak bij een geschikte vergroting een tekening van een klein deel van het kraakbeen.

    dekweefsel (epitheel)

  • Gebruik een handelspreparaat van een doorsnede van de luchtpijp.
    Het epitheel in de luchtpijp is cilindrisch epitheel (zie Binas 81A).
    De cellen hebben trilharen. Die zijn niet makkelijk te zien.
    Maak een detailtekening van een klein deel van het epitheel.

  • Maak een verslag met de volgende hoofdstukjes: 

    Doel van het onderzoek

    Materiaal en methode

    • welke preparaten, welke vergrotingen gebruikt

    Resultaten

    • tekeningen en beschrijving

    Nabespreking

    • functies van de weefsel,
    • bespreking van het verband tussen vorm en functie van de onderzochte weefsels,
    • verschillen tussen kraakbeenweefsel en beenweefsel.

4. Osmose en plasmolyse

Wat gebeurt er met plantencellen die in een oplossing met een hogere osmotische waarde dan het vacuolevocht worden gebracht?

Biologieboek: theorie over de diffusie, osmose, turgor en plasmolyse

Op Bioplek
Plasmolyse bij de rode ui

Plasmolyse bij waterpest
Osmose

Voor dit experiment kan je cellen van de rode ui, cellen van waterpest of cellen van een mosplantje gebruiken.
Het mooiste zijn de resultaten met de cellen van de rode ui. Een vacuole in een plantencel is over het algemeen moeilijk te zien omdat deze kleurloos is. Maar soms zit er een kleurstof (anthocyaan) in, zoals bij bloemen en de rode ui.

Gebruik een oplossing van 10% KNO3 (kaliumnitraat). KNO3 is een zout en opgelost in water wordt dit opgesplitst in geladen deeltjes (ionen): K+ en NO3-. Ionen kunnen niet passief membranen passeren.

Techniek - microscoop 11.2 (kleuren preparaat)
Techniek - microscoop 11.3 (overzichtstekening en detailtekening)

 

  • Noteer het doel van het onderzoek en bestudeer de bijbehorende theorie.

  • Maak een hypothese .
    Lees hoe het onderzoek uitgevoerd gaat worden en voorspel dan wat je verwacht als de hypothese
    juist is: als....dan....
    Je moet bij dit onderzoek noteren wat je verwacht te zien.

  • Snijd een blokje uit een schil van de rode ui.

  • Probeer met een pincet de opperhuid los te trekken.
    Als de celwand door het los trekken kapot gaat, dan verwijnt de celinhoud uit de cel en daarmee de rode kleur. De kleurstof verspreidt zich dan en de cellen worden een beetje vaag roze.
    Je moet dus een vliesje overhouden waar tenminste nog een aantal hele (dus rode) cellen te zien is.

  • Bestudeer de cellen bij de verschillende vergrotingen.

  • De rode vacuole vult bijna de hele cel. Buiten de vacuole ligt een zeer dun laagje cytoplasma waarin de kern en de andere organellen zitten.
    Soms lijkt het of de kern in de vacuole ligt, maar dat komt doordat deze dan boven of onder de vacuole ligt.

  • Maak een detailtekening van een cel.

  • Leg nu met een pipet een druppel 10%KNO3 (kaliumnitraat) aan de rand van het dekglas.
    Zuig met een stukje filtreerpapier aan de andere kant van het dekglas de zoutoplossing bij de cellen.
    Wacht een paar minuten tot de KNO3 goed in het preparaat getrokken is en zoek weer naar de rode cellen.
    Het effect van de KNO3 is het eerst aan de rand van het preparaat te zien.

  • Teken (detailtekening) en beschrijf wat je ziet (verschillen met het eerste preparaat).
    Let goed op het niet gekleurde cytoplasma en op de kleur van de vacuole.

  • Maak een verslag (techniekkaart 9.1) met de volgende hoofdstukjes: 

    Doel van het onderzoek

    Materiaal en methode

    Hypothese

    • de hypothese
    • de verantwoording
    • de voorspelling bij welk resultaat de hypothese bevestigd wordt (Als...dan)

    Resultaten

    • tekeningen en beschrijving

    Nabespreking

    • conclusie(s),
    • functie van getekende organellen

 

 Het opstellen van een hypothese

Hypothese

Bij een experimenteel onderzoek moet vooraf nagedacht worden over het verwachte resultaat van het onderzoek.: welk antwoord op de onderzoeksvraag verwacht je? Een goede hypothese helpt je een goed experiment op te zetten.

Een hypothese geeft een algemeen antwoord, er horen geen exacte meetresultaten (bijvoorbeeld oC of minuten) in te staan.

De hypothese maak je voordat je aan een experiment begint. Het is absoluut geen probleem als de hypothese na afloop van je onderzoek niet juist blijkt te zijn. Je moet de hypothese niet achteraf verbeteren!!

Verantwoording van de hypothese

De hypothese moet gebaseerd worden je op de jouw bekende biologische theorie. Als je nog geen enkel idee hebt, bestudeer dan eerst de bijbehorende theorie.

Voorspelling van het verwachte (meet)resultaat

Als je weet hoe je het experiment wilt gaan uitvoeren, moet je ook concreet aangeven welke resultaten je verwacht als de hypothese juist is.

Voorbeeld:
Als de vertering van zetmeel sneller gaat wanneer de temperatuur hoger wordt, dan zal de jodiumkleur bij hogere temperaturen steeds sneller verdwijnen.

©scholte/marree2000 (herzien in 2007)