Je
moet met de beschikbare eenvoudige middelen
zo goed en origineel mogelijk proberen om min
of meer eenvoudige biologische problemen op
te lossen.
Eigen initiatief en gemotiveerd bezig zijn,
zijn daarbij belangrijke voorwaarden, maar
inzicht is minstens zo belangrijk.
Als je de theorie niet goed begrijpt, kun je
meestal geen goed experiment opzetten.
Gebruik daarom je boek, je eigen
aantekeningen en de beschikbare literatuur
bij de voorbereiding.
Als je met iemand samenwerkt kun je goed
elkaars ideeën kritisch bekijken en de
taken verdelen.
Een
stappenplan (bron: Pasteur, Biologie voor de
tweede fase, uitgeverij Thieme) helpt je om
een onderzoek te kunnen uitvoeren. Alles wat
je doet, noteer je in een
labjournaal.
Bij
het doen van onderzoek onderscheid je een
aantal fasen:
1
oriëntatie
2
planning
3
uitvoering
4
controle
5
evaluatie
6
rapportage
Elders
op Bioplek
Chechlist
werkplan
1
Oriëntatie
a.
het formuleren van de onderzoeksvraag
Bij
grote onderzoeken (profielwerkstuk) kan de
onderzoeksvraag vaak worden opgedeeld in
deelvragen.
Je hoeft lang niet altijd zelf te bedenken
wat je wilt gaan onderzoeken. Bij de meeste
practica (zeker in het begin) kun je een
keuze maken uit een aantal
probleemstellingen. Deze staan op een kaart
(probleemkaart) waarop ook informatie over
het onderwerp en verwijzingen naar literatuur
en/of techniekkaarten staan.
b.
het opstellen van een
hypothese
Je
maakt een veronderstelling over het resultaat
van het onderzoek: welk antwoord op de
onderzoeksvraag verwacht je?
De hypothese maak je voordat je aan een
experiment begint en baseer je op de jouw
bekende biologische theorie of op je eigen
ervaringen. Het helpt je een goed experiment
op te zetten.
Er
moet ook concreet in komen te staan welke
resultaten je verwacht Je beschrijft welke
uitkomst de conclusie rechtvaardigt dat de
hypothese juist was.
Bijvoorbeeld: Als de vertering van zetmeel
sneller gaat wanneer de temperatuur hoger
wordt, dan zal de jodiumkleur bij hogere
temperaturen steeds sneller verdwijnen.
Het is niet de bedoeling dat je in de
hypothese ook exacte meetresultaten
(bijvoorbeeld in minuten) voorspelt.
Deze als...dan redenering kun je pas maken
nadat je bedacht hebt hoe je het experiment
gaat uitvoeren.
Het
is absoluut geen probleem als de hypothese na
afloop van je onderzoek niet juist blijkt te
zijn. Je moet de hypothese niet achteraf
verbeteren!!
2
Planning
Je
moet een plan maken voor het uitvoeren van
het onderzoek. Je probeert duidelijk te
krijgen hoe je het onderzoek gaat
uitvoeren.
- Bedenk
hoe je gaat onderzoeken/meten.
Zorg ervoor dat resultaten zoveel mogelijk
worden uitgedrukt in getallen.
- Bepaal
welk materiaal je nodig hebt en hoe je
daarmee de proef zo nauwkeurig mogelijk
uitvoert. Maak een lijstje van de
benodigdheden.
Ga na of alles wat je nodig denkt te hebben
ook beschikbaar is op school.
Op techniekkaarten kun je bestaande
meetmethoden vinden. Dat is nog niet het
volledige experiment. Er staat alleen op
welke manier(en) bepaalde processen gemeten
kunnen worden. Je moet bekijken hoe je de
meetmethode voor jouw onderzoek kunt
gebruiken. Het zijn dus geen kant en klaar
experimenten!
- Bedenk
welke factoren tijdens het experiment niet
mogen veranderen, omdat anders een antwoord
op de onderzoeksvraag onmogelijk wordt.
Probeer die factoren tijdens het experiment
zo constant mogelijk te houden en controleer
dat ook.
Zorg voor goede controleproeven
(blanco's).
- Maak
alvast de tabellen voor het noteren van de
meetresultaten. Daarmee verklein je de kans
dat je bij het uitvoeren van het experiment
vergeet iets te meten.
3
Uitvoering
Begin
met het bij elkaar zoeken van alle
benodigdheden en het bouwen van de
meetopstelling als dat nodig is. Probeer de
meetopstelling uit.
Let bij het uitvoeren van de proef op de
volgende punten:
- Lees
meetinstrumenten nauwkeurig af.
Omdat het bij levende wezens vaak moeilijk is
alle factoren in de hand te houden, doe je de
meting driemaal. Als de gemeten getallen dicht
bij elkaar liggen, mag je ervan uitgaan dat
de metingen redelijk nauwkeurig zijn. Noteer
alle meetgegevens!
- Om
het verband tussen twee grootheden te kunnen
bepalen (bijvoorbeeld het verband tussen de
temperatuur en de snelheid waarmee zetmeel
verteerd wordt), heb je meerdere meetpunten
nodig. Zorg voor een goede spreiding van de
meetpunten. Varieer tussen de maximale en de
minimale waarde van de factor die je
onderzoekt, neem niet te grote en niet te
kleine stappen.
- Noteer
de meetgegevens in overzichtelijke
tabellen.
Je
werkt met levende wezens waar zeer veel
factoren invloed op hebben. Er kan dus nog
wel eens iets anders gaan dan je verwacht.
Wees niet te snel ontmoedigd.
4
Controle
Je
moet nu nagaan of de verzamelde informatie
volledig is, of je daarmee de onderzoeksvraag
kunt beantwoorden. Daarvoor moet je de
meetresultaten verwerken.
- Maak
(indien mogelijk) van de metingen een diagram
(zie Biologie Actief - informatieboek §
1.3).
Soms moet je daarvoor eerst nog wat
berekeningen uitvoeren. Bijvoorbeeld de
gemiddelde berekenen als je meerdere metingen
gedaan hebt.
- Bekijk
je diagram, trek een conclusie over het
onderzoek en geef antwoord op de
onderzoeksvraag.
- Vergelijk
de conclusie met de hypothese. Geef aan of de
verwachting wel of niet is uitgekomen.
Als de uitkomst anders is dan je in de
hypothese voorspeld had, moet je een aantal
zaken controleren.
- Is het onderzoek wel op de juiste manier
voorbereid en uitgevoerd
- Zijn de meetresultaten wel op de juiste
manier verwerkt?
Als dat inderdaad het geval is, heb je dus
(voor jezelf) iets nieuws ontdekt.
Als
dat niet het geval is of als de uitkomst heel
anders is dan je op basis van de theorie zou
verwachten, hoef je niet te wanhopen. Een
mislukt experiment kan even waardevol zijn
als een geslaagd experiment. Je kunt ook
daarvan leren, maar geef niet te snel op en
probeer na een mislukking de opzet van het
experiment te verbeteren en het experiment te
herhalen (als daarvoor tijd is).
5
Evaluatie
- Is
de verzamelde informatie (nu) volledig genoeg
en voldoende betrouwbaar? Met andere woorden,
is het antwoord op de onderzoeksvraag (nu) in
voldoende mate van zekerheid te geven? Wees
kritisch!
- Kunnen
er aan het onderzoek dingen verbeterd worden
waardoor de meetresultaten nauwkeuriger en/of
de conclusie betrouwbaarder zou zijn?
- Ben
je tijdens het onderzoek problemen tegen
gekomen? Hoe heb je die problemen
opgelost?
- Ook
is het belangrijk om je af te vragen welke
nieuwe (onderzoeks)vragen het uitgevoerde
onderzoek oproept.
Het
beantwoorden van dit soort vragen kan helpen
bij het doen van een volgend experiment. Soms
kom je daarbij dezelfde of vergelijkbare
problemen tegen. misschien is de oplossing
die je nu voor je problemen gevonden hebt dan
ook bruikbaar.
6
Rapportage
Van
een experimenteel onderzoek maak je een
verslag of een poster. Je geeft daarin een
beschrijving van het onderzoek
(zie
aanwijzingen
verslag
of
aanwijzingen
poster).
Maak
je verslag zodra je met een experiment klaar
bent, dus voordat je met een nieuw experiment
begint.
Voor
tussentijdse correctie kun je altijd je
verslag inleveren (tot uiterlijk
één week voor de definitieve
inleverdatum); de beoordeling gebeurt dan wel
oppervlakkig.
©cmmarree
1999