Inhoud:
nucleotiden
organische basen Adenine Guanine Cytosine
Thymine
duplicatie DNA
enzymen
aminozuren
triplet
codon
messenger-RNA
transport-RNA
Nieuwe
ontdekkingen
De chromosomen in de
kern bestaan voornamelijk uit de stof DNA (een klein deel
van een chromosoom is eiwit).
DNA-moleculen zijn zeer groot. Ze bevatten
honderdduizenden atomen.
Een DNA-molecuul is samengesteld uit een groot aantal
kleinere moleculen. Deze onderdelen noemt men
de
nucleotiden.
Een
nucleotide
bestaat weer uit een suiker een fosfaat en een van de
stoffen Adenine,
Cytosine, Thymine en
Guanine. Deze laatste
vier stoffen noemt men organische basen (Een base is een
stof waarmee de werking van een zuur uitgeschakeld kan
worden).
Er zijn dus 4
verschillende soorten nucleotiden, afhankelijk van soort
base die aan de suiker vastzit.
|
Nucleotide met de base
guanine
Nucleotide met de base
Uracil
Nucleotide met de base
Adenine
Nucleotide met de base
Guanine
|
De base adenosine zit
altijd vast aan de base thymine en de base cytosine zit
altijd vast aan de base guanine.
Een DNA-molecuul bestaat
uit twee zeer lange kettingen van nucleotiden.
Deze kettingen zitten via de basen zo aan elkaar vast dat
het molecuul de vorm heeft van een wenteltrap.
De basen vormen twee aan twee de sporten van de trap.
De cijfers 5' en 3'
komen later ter sprake.
Voordat een cel kan
delen moet het DNA verdubbeld worden. Het DNA-molecuul
splitst open en op beide ketens worden losse nucleotiden
aaneengeregen tot een nieuwe DNA-streng. Op deze wijze
ontstaan de twee chromatiden die tijdens de deling
uitelkaar getrokken worden.
De verdubbeling van het
DNA noemt men de replicatie.
Van
dit proces hebben we een animatie gemaakt waarop je ook
kan zien wat bedoeld wordt met de 5' en 3'
richting.
Het
verband
DNA -
enzymen
|
De volgorde van de
basenparen in het DNA bevat de code die nodig is om de
ribosomen in het cytoplasma de juiste eiwitten te laten
maken.
Eiwitten regelen alle processen in levende wezens.
Eiwitten die processen in
levende wezens regelen noemt men
enzymen.
Enzymen bepalen dus voor een belangrijk deel wat een
levendwezen doet en hoe het eruit ziet.
In een mens werken minstens 100000 verschillende soorten
enzymen.
Doordat de enzymen van mens tot mens kleine verschillen
vertonen is ieder mens anders.
De werking van
enzymen
animatie
1 een enzym dat 2 stoffen verbindt
animatie
2 een
enzym dat de suiker maltose
splitst
De bouw van
de enzymen is in de animaties zeer
schematisch weergegeven!!!
|
Enzymen zijn een soort
ontmoetingsplaatsen voor stoffen die aanelkaar gekoppeld
moeten worden of die gesplitst moeten worden. Alle
scheikundige processen in cellen worden geregeld door
enzymen.
De verschillen tussen
enzymen zitten in de volgorde en het aantal van de 20
verschillende soorten aminozuren waaruit eiwitten zijn
opgebouwd. Een klein eiwit bevat enkele tientallen
aminozuren,
een groot eiwit duizenden.
Eiwitten worden gemaakt
op de ribosomen
Het maken van eiwitten op de ribosomen in het cytoplasma
komt neer op het aan elkaar verbinden van aminozuren in
de juiste volgorde.
Eén aminozuur verkeerd en het enzym kan een
verkeerde vorm krijgen waardoor het niet of anders werkt
en dat kan weer tot gevolg hebben dat een levend wezen er
anders uitziet of anders handelt.
Het DNA in de kern
van de cel zorgt ervoor dat de aminozuren
in het cytoplasma op de juiste wijze aan elkaar geregen
worden tot enzymen.
De volgorde
van de basenparen in het DNA bevat een code die de
opeenvolging van de aminozuren in de enzymen
bepaalt.
Drie basen zijn nodig om
de plaats van 1 aminozuur te regelen.
De reeks CAA geeft informatie voor de inbouw van het
aminozuur valine, de reeks TTT voor het aminozuur lysine,
de reeks AAT voor leucine enz.. Zo'n reeks van 3 basen
noemt men een triplet
of een codon.
Een stukje DNA met de
basenreeks CAA-TTT-AAT geeft dus aan het ribosoom de
opdracht om drie aminozuren (valine-lysine-leucine) met
elkaar te verbinden tot een(zeer klein) eiwitje
(polypeptide).
Om een enzym in elkaar te
zetten is een stuk DNA nodig dat uit duizenden basen
bestaat. Zo'n stuk DNA noemt men een gen.
Tot voor kort dacht men dat een gen zorgde voor de
aanmaak van 1 eiwit. De laatste tijd is duidelijk
geworden dat veel genen op verschillende manieren
afgelezen kunnen worden, waardoor ze meerdere
verschillende eiwittenn kunnen laten
maken.
De DNA-moleculen in de
cellen van levende wezens zijn copieën van de
DNA-moleculen in de bevruchte eicel.
De helft van de DNA-moleculen in de bevruchte eicel komt
uit de zaadcel en de andere helft komt uit de eicel.
Levende wezens erven dus de DNA-moleculen van hun vader
en hun moeder. Daarom noemt men een stukje DNA dat zorgt
voor de produktie van één (of soms meer)
enzymen een gen
(genetica=erfelijkheidsleer) of erfelijke eigenschap.
Een DNA-molecuul bevat honderden genen.
Alleen tijdens de celdeling spiraliseren DNA-moleculen
tot organellen die in een preparaat met kleurstof
zichtbaar te maken zijn als chromosomen.
Als genen normaal hun werk doen in de cel zijn de
chromosomen gedespiraliseerd en dus niet
zichtbaar.
De genetische informatie
wordt vanuit de kern door middel van een
boodschapperstof
(messenger-RNA) van
de kern overgebracht naar de ribosomen.
Het m-RNA is een een
afdruk van een gen. Een m-RNA molecuul is dus veel
kleiner dan een DNA-molecuul!
Dit m-RNA is iets anders
gebouwd dan DNA. Het bestaat maar uit 1 streng. In plaats
van Thymine bevat het de base Uracil en er zit een ander
soort suiker in. Het m-RNA-molecuul is natuurlijk ook
veel kleiner dan het DNA-molecuul.Het is maar 1 gen
lang!. Daardoor kan het ook door diffusie via de
kernmembraan naar het cytoplasma en de ribosomen.
|
De nucleotiden waaruit RNA
is opgebouwd bestaan uit de suiker ribose, een
fosfaat en een organische base.
Het zijn dezelfde basen als in DNA, alleen bevat
RNA uracil in plaats van thymine.
|
De twee helften van het
gen wijken tijdelijk van elkaar. Op een van de twee
helften worden nucleotide aan elkaar geplakt tot mRNA.
Dit noemt men transcriptie.
Het
m-RNA gaat door poriën in de celmembraan naar het
cytoplasma.
Het
m-RNA gaat door poriën in de celmembraan naar het
cytoplasma
Translatie
- Het maken van eiwit
(eiwitsynthese)
|
In het cytoplasma zitten
talrijke aminozuren. Een mens krijgt deze aminozuren door
eiwitten te eten en af te breken. Een groene plant maakt
de aminozuren zelf.
In het cytoplasma zit nog een ander soort RNA-moleculen:
het
tRNA (=transport RNA).
Bij ieder aminozuur hoort
minstens 1 type t-RNA, (totaal 61)waaraan het vast kan
gaan zitten.
Dit t-RNA wordt
gekenmerkt door een eigen triplet waarmee het op de
boodschapper kan gaan zitten. Het triplet van het t-RNA
vormt dus een soort anticodon van het triplet en de code
op het m-RNA.
t-RNA met triplet ACA
verbonden aan aminozuur cysteïne past op het triplet
UGU van het m-RNA.
Als twee t-RNA-moleculen
met hun aminozuren naast elkaar op het ribosoom en het
m-RNA zitten,dan kunnen hun aminozuren met elkaar
verbonden worden.
Dit noemt men
translatie
(=vertaling)
Terwijl het ribosoom
langs het m-RNA schuift wordt de code afgelezen en komen
er steeds andere t-RNA moleculen met hun aminozuren op
het ribosoom. Er ontstaat een eiwit. De losgekoppelde
t-RNA-moleculen gaan nieuwe aminozuren ophalen. Ribosomen
zijn gemaakt van eiwitten en van weer een ander soort RNA
het ribosomaal-RNA (=r-RNA).
Ribosomen kunnen vrij in het cytoplasma zitten. Andere
ribosomen zitten op het endoplasmatisch reticulum en
geven hun eiwitten af aan dit netwerk van buizen,
waardoor de eiwitten in het golgi-apparaat terecht
komen.
Nieuwe
ontdekkingen met betrekking tot het menselijk
DNA
bron NRC
17 febr.2001 blz 49
Bionieuw maart 2001
- Een mens heeft
ongeveer 31000 genen (Vroeger dacht men
tussen de 50000 en 100000)
- Sommige bacteriën
hebben 6000 genen.
- De zandraket (een
eenvoudig onkruidje heeft 26000
genen.
- Er zijn meer dan 200
genen in menselijk DNA gevonden die ook in
bacteriën voorkomen. Dat zijn genen die
we direct van bacteriën "gekregen"
hebben.
- Eén gen kan
soms op verschillende manieren afgelezen
worden waardoor er verschillende eiwitten
gemaakt kunnen worden.
60% van de genen codeert voor 1 eiwit.
40% voor meedere eiwitten.
- Eiwitten die gemaakt
zijn door een gen kunnen ook nog eens in de
cel, afhankelijk van hun functie,
opverschillende manieren een beetje veranderd
worden.
- Momenteel schat men
dat in een mens ongeveer 300000 eiwitten
aanwezig zijn, dus gemiddeld 10 per
gen.
- Ongeveer 23% van alle
genen maakt eiwitten waarmee andere genen aan
en uit gezet kunnen worden.
- Minder dan 1.5% van al
het DNA van een mens bestaat uit genen. De
rest van het DNA (het nonsense-DNA) heeft
geen of een tot nu toe onduidelijke
functie.
- Een mens heeft
minstens 100 genen die afkomstig zijn van
virussen.
- Van ongeveer 1000
erfelijke aandoeningen die veroorzaakt worden
door 1 erfelijke eigenschap, is het gen
bekend.
- Voor 250 erfelijke
aandoeningen bestaat een test.
- Sommige chromosomen
bevatten weinig genen, het Y-chromosoom
slechts 5.
|
.