Het
onderzoeksgebied
Komgrondenreservaat
Het Broek te Waardenburg
Het
veldwerk heeft als doel te onderzoeken wat het effect is
van verschraling (= minder voedselrijk maken) van de
bodem op de plantengroei en op de kwaliteit van het water
in de sloten van het gebied.
Komgronden
zijn de laagst gelegen stukken land tussen de grote
rivieren. In de tijd dat er nog geen dijken waren, is er
veel rivierklei afgezet. De komgronden waren het grootste
deel van het jaar zo nat dat er alleen moeras met riet en
moerasbos te vinden waren.
De komgronden in het land van de grote rivieren zijn heel
lang arme en weinig ontwikkelde gebieden geweest. Tot
1940 waren het agrarisch gezien nog probleemgebieden. De
kleibodem was heel moeilijk te bewerken en zo dicht van
structuur dat er bijna geen water doorheen kon waardoor
het er vaak erg drassig was.
Indeling van het gebied
Zie googlekaart >>

De
weilanden
Om de
weilanden botanisch en voor weidevogels aantrekkelijk te
laten zijn, is een hoog waterpeil nodig, hoger dan in de
omringende polder. De lage delen van het reservaat staan
's winters onder water. Er verblijven dan veel
weidevogels (o.a. kievit, wulp), eenden (o.a. smient,
wintertaling) en ganzen. 's Zomers is het peil iets
lager.
In het voorjaar vallen de ondergelopen terreinen
geleidelijk droog, maar blijven wel vochtig. Deze
graslanden zijn in trek als broedplaats voor weidevogels
en eenden. In die tijd staan ook vele plantensoorten als
koekoeksbloem, ratelaar, margriet en verschillende
zeggesoorten in bloei. Veel van deze planten komen alleen
voor op graslanden die niet of nauwelijks worden bemest,
de schraalgraslanden.
Niet
alleen het waterpeil, ook de kwaliteit van het water is
van belang. De bodem moet onbemest of hooguit erg licht
bemest zijn. Er wordt niet bemest en er wordt niet tegen
onkruid gespoten.
Het
gebied is in kavels verdeeld (zie kaartje).
-
Kavels 1 t/m 23
Dit
zijn velden die al sinds 1959 onder beheer staan van
staatsbosbeheer (SBB). Hierop worden sindsdien geen
(kunst)mest en of bestrijdingsmiddelen meer gebruikt
en ze worden niet meer begraasd door vee.
De weilanden worden gemaaid en het maaisel wordt afgevoerd.
De kavels 1 t/m 15 werden oorspronkelijk pas na 15 juni gemaaid, de kavels 16 t/m 23 werden eerder gemaaid. In de loop van de jaren is het beheer af en toe veranderd om beter het gewenste effect, oorspronkelijke komgronden, te bereiken
-
Kavels 24 t/m 29
Dit zijn velden die sinds 1995 in het bezit zijn van
SBB. Deze velden werden tot die tijd nog bemest,
bespoten en begraasd. In de winter van 95/96 zijn de
sloten hier afgegraven.
-
Kavels 31 t/m 34
Het gaat hierbij om het gebied dat vlak langs de
snelweg A15 ligt aan de noordzijde van het
natuurgebied (kavel 33). De bedoeling van dit gebied
is om het totaal te laten verruigen
(natuurontwikkeling). Hier wordt dus in principe niets
aan gedaan, hooguit zeer zelden begraasd door een of
een paar koeien.
-
Kavels 37 t/m 41
Dit zijn weilanden die aan de zuidwest rand van het
natuurgebied liggen. Sinds 1993 zijn deze niet meer
bemest en bespoten. Op sommige kavels graasde in het begin nog af en toe
jongvee, maar tegenwoordig gebeurt dat niet meer.
De
sloten
Het
gebied is wat betreft het waterbeheer volledig afgesloten
van de omringende polders. Sinds 1994 wordt spoelwater
van het pompstation van het waterleidingbedrijf het
natuurgebied ingepompt, Dat water is alleen gebruikt om
de filters te spoelen en heeft vrijwel de kwaliteit van
drinkwater. Met dit water probeert men het
natuurreservaat als het ware "schoon te spoelen".
Daardoor hoopt men dat de sloten in het gebied ook minder
voedselrijk en daardoor beter van kwaliteit
worden.

Onderzoekstechnieken
Vegetatie-onderzoek
Wateronderzoek

Vegetatie-onderzoek
Bij
vegetatie-onderzoek houdt men zich met twee vragen
bezig:
- welke
verschillen zijn er tussen de vegetatie "hier" en
"daar"?
en
- hoe
kunnen die verschillen verklaard worden , waar hangen
die verschillen mee samen?
De
vegetatie in een bepaald gebied zegt veel over bepaalde
abiotische factoren die in het gebied een rol spelen. Zo
zijn er bijvoorbeeld planten die alleen voorkomen op
stikstofarme (nitraatarme) grond . Deze planten kunnen we
dus gebruiken als indicator voor het schatten van het
nitraatgehalte (en dus de voedselrijkdom) van de grond.
Door in
een gebied vegetatie-opnames te maken en daarmee te
bepalen welke soorten en hoeveel verschillende soorten
(diversiteit) voorkomen, kan een inschatting gemaakt
worden van de abiotische factoren in dat gebied.
Binnen een bepaald weiland hoeven de abiotische factoren
niet overal gelijk te zijn. Zo kunnen er bijvoorbeeld
kleine hoogteverschillen zijn, waardoor planten meer of
minder water ter beschikking hebben, of bomen langs de
randen staan (minder licht) of sloten doorheen lopen.
Ook betreding (biotische factor) van het gebied of een
deel van het gebied door mensen of dieren heeft invloed
op de plantengroei. Sommige planten kunnen daar door hun
bouw erg goed tegen terwijl andere soorten daar juist erg
gevoelig voor zijn.
Opdrachten:
terug
naar inhoud
Wateronderzoek
Aan de
hand van kleine waterdieren (de zogenaamde macrofauna),
die in het water voorkomen, kan vrij nauwkeurig de
kwaliteit van het water worden bepaald. Het aantal soorten (de
soortenrijkdom of diversiteit) dat in het water voorkomt,
zegt al veel. Verder is van bepaalde soorten
(indicatorsoorten) bekend dat ze alleen in schoon water
voorkomen .
Door te
bepalen welke soorten organismen in het water voorkomen,
kan dus iets gezegd worden over bepaalde (abiotische)
factoren die een rol spelen. De hier gebruikte methode geeft indirect
informatie over de hoeveelheid voedingsstoffen in het
water voorkomen.
In verontreinigd water zijn extra voedingsstoffen
toegevoegd (eutrofiëring). Dit kan bijvoorbeeld
komen door lozing van rioolwater en door uitspoeling van
meststoffen. De organische stoffen uit rioolwater worden
door bacteriën afgebroken tot anorganische stoffen,
die op hun beurt weer door planten opgenomen kunnen
worden. Door de extra voedingsstoffen neemt de algengroei
sterk toe, waardoor het zuurstofgehalte van het water
vooral 's nachts sterk kan dalen. Door de verontreiniging
is er geen evenwicht meer.
Aan de
hand van chemisch onderzoek kan vastgesteld worden in
welke hoeveelheden bepaalde stoffen in het water
voorkomen Voor het onderzoek zijn vooral het gehalte aan
nitraat, fosfaat en ammonium van belang.
Opdracht: Biologische
bepaling van de waterkwaliteit - techniekkaart
8.6
terug
naar inhoud
Enkele
chemische en fysische eigenschappen van bodem en
water
Abiotische
factoren
Zuurgraad
Het is
moeilijk om direct verband aan te geven tussen zuurgraad
en het voorkomen van een plant of dier. De zuurgraad van
de bodem is vooral van belang voor bepaalde soorten
bacteriën die in de bodem voorkomen, bijvoorbeeld de
nitrificerende bacteriën die ammonium omzetten in
nitraat. Als de grond te zuur wordt voor deze
bacteriën en deze hun werk dus niet kunnen doen,
heeft dit ook effect op de aanwezige planten en
dieren
Temperatuur
Temperatuur
is vooral van belang omdat het zuurstof gehalte van het
water hiermee samenhangt. Hoe warmer het water, hoe
minder zuurstof erin voorkomt. Verder kunnen bepaalde
bacteriën alleen bij bepaalde temperaturen pas tot
ontwikkeling komen (denk bijvoorbeeld aan de botulisme
veroorzakende bacteriën).
Fosfaatgehalte
Van
nature komt fosfaat in verschillende concentraties in de
grond voor. Zo bevatten zand- en veengronden weinig en
kleigronden juist veel fosfaat. In de grond kan het
fosfaat gebonden worden aan de gronddeeltjes. Is de grond
echter verzadigd met fosfaat dan zal extra fosfaat niet
meer worden gebonden en daardoor uitspoelen. Dit fosfaat
komt dan terecht in het water.
Fosfaat is voedsel voor planten. Zowel teveel als te
weinig fosfaat in het water heeft zijn effecten op de
plantengroei. Te veel fosfaat kan in een sloot
bijvoorbeeld leiden tot een sterke groei van bepaalde
waterplanten (de zogenaamde waterbloei) en als gevolg
hiervan tot het afsterven van grote hoeveelheden water
organismen.
Nitraatgehalte
Nitraat
is net als fosfaat voedsel voor planten, Ze hebben dit
nodig om van glucose eiwitten te maken
(stikstofassimilatie).
Nitraat wordt niet door de bodem gebonden. Als het niet
direct door planten wordt opgenomen, wordt het
uitgespoeld en komt het in grondwater of slootwater
terecht. Eenmaal in het grondwater kan dit gevaar op
leveren voor de gezondheid van organismen die in het
water leven en/of ervan drinken.
Licht
De diepte
tot waar zonlicht kan doordringen in het water is
afhankelijk van kleine, in het water zwevende, elementen
als algen en kleideeltjes. Hoe meer van die zwevende
deeltjes des te minder diep komt het zonlicht dat
noodzakelijk is voor plantengroei. De troebeling en
beschaduwing zijn belangrijke factoren die bepalen waar
en tot welke diepte plantengroei mogelijk is.
terug
naar inhoud
Verslag
van het veldwerk
Van het veldwerk moet een poster of een verslag gemaakt worden.
De poster
of het verslag moet overzichtelijk zijn ( met duidelijke subtitels) en
makkelijk te lezen.
De resultaten moeten in
overzichtelijke tabellen en grafieken weergegeven worden.
een poster moet er ook aantrekkelijk uitzien en
uitnodigen tot lezen.
Zie techniekkaart
9.5: poster of techniekkaart 9.1: verslag
De poster of het verslag moet de volgende onderdelen bevatten:
Titel
(waarin meteen duidelijk wordt waar het onderzoek over gaat)
Inleiding
- Korte
beschrijving van het onderzoeksgebied
- Vermelding
onderzochte kavels + beschrijving
Let op! Geen tekst(en) uit bronnen letterlijk overnemen.
Doel van het onderzoek
Werkwijze
- Vermelding
onderzoeksmethode (manier waarop de gegevens verzameld
zijn)
- Datum
onderzoek
- Verantwoording
van de manier van verwerken van de gegevens (naam
methode, welke statistische toetsen, achtergrond kwaliteitsbeoordeling)
Resultaten
- Verschillen
tussen de onderzochte weilanden/sloten die op het oog te zien waren
- Meetresultaten
Zoveel mogelijk
in overzichtelijke tabel(len)
Als je een poster maakt, kunnen de tabel(len) met
meetresultaten als bijlage ingeleverd
worden.
- Verwerkte resultaten
Zoveel mogelijk in tabel(len) en grafiek(en).
- Resultaten
van de statistische verwerking (in een tabel en/of
grafiek)
- Kaartjes met een vegetatie-opname per onderzocht gebied
- Relevante gegevens uit de ecologische flora
Nabespreking
met de conclusie(s) en literatuurverwerking
Bronvermelding
Per groep
mag één poster ingeleverd worden, mits een
duidelijk overzicht wordt ingeleverd waarin precies
aangegeven is wat ieder groepslid heeft
gedaan.
Het niet
bijleveren van zo'n overzicht heeft consequenties voor
het cijfer!
terug
naar inhoud