[home] [inhoud animaties bovenbouw] [inhoud onderbouw]
 

Samenvatting examenstof biologie - VMBO - TL en GL

exameneenheid K6

Planten en dieren en hun samenhang:
de eigen
omgeving verkend

1. Dieren

Centraal examen

Determineren

Je moet met behulp van determineertabellen de Nederlandse naam kunnen opzoeken van planten- en diersoorten die veel in Nederland voorkomen.


Zie Oefenen met determineren van dieren.

Ademhaling bij dieren

Ademhalingsorganen

  • Nemen zuurstof op uit de omgeving.
  • Geven koolstofdioxide af.

  • Longen
    • Ademhalen in de lucht.
    • Zuurstof wordt vervoerd via het bloed.
      • Reptielen, vogels en zoogdieren.

  • Kieuwen
    • Ademhalen in het water.
      • Water stroomt door de kieuwen.
    • Zuurstof wordt vervoerd via het bloed.
      • Vissen
      • Amfibieën
        • Jonge amfibieën (bijvoorbeeld kikkervisje) halen adem met kieuwen.
        • Volwassen amfibiën (bijvoorbeeld kikker) met longen en via de huid
          • Ze hebben een dunne huid zonder hoornlaag. .

  • Tracheeën
    Zie Insecten blz. 3 en 10.
    • Ademhalen in de lucht.
    • Niet één ademhalingsorgaan maar een netwerk van buisjes (tracheën) aan de zijkant van het lichaam.
      • Door bewegingen van het achterlijf, stroomt lucht in en uit de buisjes.
        • Zuurstof hoeft niet vervoerd te worden door het bloed.
          • De zuurstof komt vanuit de tracheeën direct bij de cellen.

  • Eencellige dieren
    • Hebben geen ademhalingsorgaan nodig.
    • Halen direct zuurstof uit het water.
      • Via de celmembraan.
Voortbewegen
Beweging bij dieren
  • Bouw van de ledematen is is afhankelijk van waar ze voor gebruikt worden.
    Voorbeelden
    • In de lucht: vleugels;
    • onder de grond: graafpoten;
    • in het water: zwemvliezen.

Voeten bij zoogdieren

  • Hebben allemaal hetzelfde bouwplan
voet van de voorpoot
voet van de achterpoot
handwortelbeentjes voetwortelbeentjes
middenhandsbeentjes middenvoetsbeentjes
vingerkootjes teenkootjes
  • Zoolgangers gebruiken bij het lopen hun hele voet.
    Voorbeelden:
    • mens;
    • aap;
    • beer.
  • Teengangers lopen op hun teenkootjes.
    • De middenvoetsbeentjes en voetwortelbeentjes raken de grond niet.
      Voorbeelden:
      • kat;
      • hond.
  • Hoefgangers (hoefdieren)
    • Lopen op de toppen van hun tenen.
      • Laatste teenkootje wordt verstevigd door een hoef.
    • Hebben lange benen.
    • Kunnen goed rennen en dit lang volhouden.
      Voorbeelden:
      • paard;
      • olifant.

Vogels

  • Hebben vleugels en poten.
  • Vleugels zijn bij alle vogels vrijwel hetzelfde gebouwd.
    • Zijn voor de voortbeweging in de lucht.
  • Poten verschillen.
    • Afhankelijk van hoe ze gebruikt worden.
      Bijvoorbeeld:
      • om te klimmen.
        • Specht.
      • om een prooi te pakken en vast te houden.
        • Roofvogels (buizerd, torenvalk).
      • om door het water te lopen.
        • Lange poten nodig.
        • Steltlopers (grutto, kluut).
      • om te zwemmen.
        • Zwemvliezen tussen de tenen.
        • Eend.
Voedsel bemachtigen

Gebit bij zoogdieren

Knipkiezen, plooikiezen en knobbelkiezen

  • Planteneters
    Voorbeelden
  • Cavia, koe, paard, schaap, konijn.
    • Eten alleen plantaardig voedsel.
      • Is moeilijker te verwerken dan dierlijk voedsel,
        • doordat de plantencellen taaie celwanden (van cellulose) hebben.
    • Hebben:
      • plooikiezen.
        • Kiezen passen op elkaar.
        • Malen daarmee het voedsel fijn.
      • geen hoektanden.
        • Soms ook in de bovenkaak geen snijtanden.
      • lang darmkanaal.
  • Vleeseters
  • Voorbeelden
    Nerts, kat, zeehond.
    • Eten alleen dierlijk voedsel.
      • Makkelijker te verteren.
    • Hebben:
      • knipkiezen (en scheurkiezen).
        • Kiezen glijden langs elkaar
      • scherpe hoektanden en snijtanden.
      • kort darmkanaal.
  • Alleseters
  • Voorbeelden
    Mens, varken, wild zwijn.
    • Eten plantaardig en dierlijk voedsel.
    • Hebben:
      • knobbelkiezen.
        • Kiezen passen op elkaar.
        • voedsel wordt hiermee fijngemalen.
      • hoektanden en snijtanden.

Snavels bij vogels

  • Insectenetende vogels
    • Hebben puntige snavel.
    • Kunnen makkelijk insecten uit gaatjes peuteren.
  • Zaadetende vogels
    • Hebben kegelvormige snavel.
    • Moeten zaden open kunnen kraken.
  • Roofvogels
    • Hebben haakvormige snavel.
    • Moeten het vlees van hun prooi kunnen scheuren.