[home] [inhoud animaties bovenbouw] [inhoud onderbouw]




Maken examenopgaven

Zaken die van belang zijn bij het maken van het eindexamen

Meerkeuzevragen

  • Bij meerkeuzevragen alleen de letter van het goede antwoord geven. Geen uitleg en/of toelichting erbij zetten.

  • Meerkeuzevragen beantwoorden met een hoofdletter: A, B, C, D, enzovoort.

  • Altijd maar één alternatief geven.

    Berekeningen

  • Wanneer gevraagd wordt iets te berekenen, moet de verantwoorde berekening er altijd bijstaan (anders geen punten!).
    Je moet dus uitleggen wat je doet.

  • Zet altijd de eenheid of eenheden achter het berekende getal (anders krijg je vaak geen punten!).

  • Soms wordt om een afronding gevraagd of wordt aangegeven in hoeveel decimalen het antwoord gegeven moet worden.

    In andere gevallen mag het berekende getal mag niet nauwkeuriger of onnauwkeuriger zijn dan de getallen die gegeven zijn. Dat wil zeggen niet meer maar ook niet minder cijfers achter de komma
    (één cijfer meer of minder wordt geaccepteerd).

    Open vragen

  • Sla tussen de antwoorden altijd een regel over. Dat maakt het geheel overzichtelijker.

  • Formuleer je antwoord zorgvuldig.

    Voorbeeld 1

    vraag:
    Verschilt de turgor van de sluitcellen op de tijdstippen P en Q? Zo, ja is op tijdstip P de turgor kleiner of groter dan op tijdstip Q?

    antwoord dan:
    Bij P is de turgor groter ( en niet alleen: groter).

    Voorbeeld 2

    vraag:
    Leg uit waardoor de bezinksellaag van buisje 5 kleiner is dan die van buisje 3.

    antwoord dan:
    Omdat in buis 5 de osmotische waarde hoger is.

    en niet:
    Omdat daar de osmotische waarde hoger is.

  • Geef uitleg en toelichting altijd in volledige zinnen.

  • Voor iedere vraag staat hoeveel punten je kunt behalen.
    Wanneer je voor een vraag meer dan 1 punt krijgt, moet je antwoord altijd meerdere "denkstappen" bevatten. Evenveel als het aantal punten dat je kunt behalen.
    Controleer altijd of je dat ook gedaan hebt.

  • Wanneer je redenen of voorbeelden moet noemen, geef dan nooit meer redenen/voorbeelden dan gevraagd worden.

  • Als er bijvoorbeeld twee redenen worden gevraagd en je geeft meer dan twee redenen, worden alleen de eerste twee in de beoordeling meegeteld.
    Datzelfde geldt bij argumenten.

    Systematische aanpak van open vragen

  • Koppel de vraag aan je kennis.
    • Wat is het onderwerp? Gebruik daartoe de aanduiding bij de vraag.
    • Wat weet je van het onderwerp? Noem voor jezelf twee trefwoorden die bij dat onderwerp horen.
    • Gebruik indien mogelijk het informatieboek (Binas of Biodata)

  • Probeer een nauwkeuriger beeld te vormen van de vraag.
    • Welke gegevens staan er in de stam (inleiding) van de vraag? Zet deze overzichtelijk op een kladpapier.
    • Staan er aanvullende gegevens in afbeeldingen, diagrammen en tabellen?
    • Staan er schuingedrukte woorden of sleutelwoorden in de tekst, bijvoorbeeld meestal. altijd, op grond van?

  • Geef antwoord op de vraagstelling.
    • Kijk welke gegevens je nodig hebt, er zijn vaak meer gegevens dan je nodig hebt voor het antwoord.
    • Ga na wat er precies van je gevraagd wordt (leg uit, benoem, bereken).

  • Controleer of je antwoord hebt gegeven op de vraagstelling.
    • Geef alleen een toelichting als daarom gevraagd is; schrijf geen dingen op die niet gevraagd zijn.
    • Antwoord zo nauwkeurig mogelijk. Een te algemeen of vaag antwoord levert vaak geen punten op.

    Argumenten

  • Argumenten zijn gebaseerd op feiten of gegevens.
    Soms staan die in de tekst soms moet je ze zelf bedenken.

  • Vermeld altijd uitdrukkelijk of het een argument voor of tegen een bepaalde bewering is.

  • Geef argumenten altijd in volledige zinnen!

    Practicum vragen

    Hypothese

  • Een hypothese moet altijd verwijzen naar de probleemstelling.

  • Begin een hypothese met "Ik vermoed…of "Vermoedelijk…"

  • De hypothese mag geen verklaring bevatten!
    Een toelichting is wel toegestaan, maar niet duidelijk is wat het verschil is. Dus voor de zekerheid weglaten.

    Werkplan

  • Soms moet een werkplan voor een experiment gemaakt worden.
    Beschrijf in punten wat je achtereenvolgens moet doen:
    • welke grootheid je tijdens de proef gaat variëren.
    • welke grootheid of grootheden tijdens de proef niet mag og mogen veranderen.
      Je kunt ook aangeven dat alle ander omstandigheden constant moeten blijven.
    • welke waarnemingen je gaat doen, welke grootheid je gaat meten.
  • Denk vooral aan de controleproef.

    Conclusie

  • Als een conclusie aan de hand van bijvoorbeeld een grafiek of een tabel gevraagd wordt, vermeld dan altijd op grond van welke gegevens (getallen noemen!) je je conclusie trekt.

    Grafieken

  • Benoem de assen volledig.
    Dat wil zeggen met:
    • een grootheid (leeftijd, stollingstijd, lengte, opname CO2 lichtintensiteit, temperatuur e.d.)
      en
    • een eenheid (jaren, minuten, meters, ml/min, °C e.d.) bij moet staan.

  • Verbind in een lijngrafiek de punten niet met een liniaal, maar trek een vloeiende lijn.

  • Teken de lijn nooit voorbij het eerste en laatste meetpunt, tenzij daar nadrukkelijk om gevraagd wordt.