Eindterm subdomein B3
De kandidaat kan met behulp van de concepten orgaan, fotosynthese, ademhaling, vertering, uitscheiding en transport ten minste in contexten op het gebied van gezondheid en voedselproductie verklaren op welke wijze de stofwisseling van organismen verloopt en beargumenteren op welke wijze stoornissen daarin kunnen ontstaan en op welke wijze deze kunnen worden aangepakt.
|
Subdomein B3.2
Je kunt in een context:
- beschrijven dat organismen door fotosynthese autotroof zijn;
- voorwaarden voor het fotosyntheseproces in planten benoemen;
- het belang van fotosynthese als basis voor de voortgezette assimilatie en dissimilatie van het organisme beschrijven.
- Uit subdomein B3.3:
de relatie tussen de gaswisseling van planten en fotosynthese en dissimilatie beschrijven.
- Uit subdomein B3.6:
het transport van water, zouten en assimilatieproducten in planten beschrijven en de relatie met fotosynthese, dissimilatie en opslag van stoffen beargumenteren.
Deelconcepten
autotroof, heterotroof, (an)organische stoffen, chloroplasten,
netto fotosynthesereactie, voortgezette assimilatie, beperkende factoren.
Uit B3.3: dissimilatie, assimilatie, beperkende factor.
Uit B3.6: verdampingsstroom, cohesie, adhesie, worteldruk.
|
Autotroof |
Planten
Zijn autotroof.
- Leggen energie vast.
- energie uit zonlicht;
- Opgevangen met bladgroenkorrels (door het chlorofyl).
- Nemen alleen kleine anorganische stoffen op.
- CO2 uit de lucht;
- Opgenomen via de huidmondjes in de bladeren.
- H2O en zouten uit de bodem.
- Opgenomen via wortelharen en vervoerd via de houtvaten.
- Van CO2 en H2O wordt glucose gemaakt (fotosynthese).
- Van zouten en glucose worden aminozuren gemaakt --> eiwitten (stikstofassimilatie).
- Alle andere organismen zijn van deze productie van organische stoffen afhankelijk voor hun voedsel.
|
Organische en anorganische stoffen |
Gebruik Binas of Biodata
Organische stoffen
- Glucose
- Gemaakt bij de fotosynthese.
- Wordt voor een deel verbruikt bij de dissimilatie --> energie
vrijmaken.
- Glucose + zuurstof --> koolstofdioxide en water
C6H12O6 + 6O2 --> 6CO2 + 16 H2O +
E(nergie)
- Glucose kan worden omgezet in andere stoffen.
- Omgezet in andere koolhydraten.
Polysachariden, disachariden en monosachariden.
- Polysachariden
en disachariden zijn aaneenschakeling van
monosachariden.
Vorming van
een polysacharide uit glucose:
- 2 glucose
--> disacharide (bijvoorbeeld
sacharose)
2 C6H12O6 -->
C12H22O11 + 2 H2O
- n glucose
--> polysacharide (bijvoorbeeld
zetmeel)
n C6H12O6 -->
C6nH12nO6 n-1 + (n-1) H2O
- Polysachariden
- Zetmeel.
- Opslag in zetmeelkorrels.
Vooral in:
- zaden.
- In zaden kunnen ook eiwitten en
vetten als reservevoedsel
zitten.
- verdikte
delen van stengels.
- verdikte
delen van wortels.
- Cellulose
- voor de celwanden.
- Disachariden
Bijvoorbeeld: sacharose
- Wordt getransporteerd via de bastvaten.
- Monosachariden
Bijvoorbeeld:
- Omgezet in vetten.
- Bouwstof en reservestof
(in zaden).
- Omgezet in aminozuren/eiwitten.
- Bouwstof en enzymen.
- Voor de vorming van eiwitten uit glucose zijn nitraten (de N-atomen) uit de bodem voor
nodig.
Anorganische
stoffen
- Zouten
- Opgenomen
via wortels.
- Passief transport via de celwanden van
wortelharen en het vulweefsel in de schors
(diffusie).
- Actief transport via de celmembraan van de endodermiscellen.
- In de cellen transport door stroming van het cytoplasma.
- O.a. nodig voor vorming van
aminozuren uit glucose.
Voorbeelden:
- nitraat
(NO3-);
- sulfaat
(SO42-);
- Verder vooral
natrium- kalium en chloorionen
(Na+, K+ en
Cl--) opgenomen..
- CO2 uit de lucht.
- Opgenomen via huidmondjes door diffusie.
- Water
- Opgenomen via wortels door osmose.
- Wateropname is een gevolg van de opname van zouten.
|
Organen van de plant |
Gebruik Binas of Biodata
Bouw plant
- Stengel
Bevat:
- opperhuid (epidermis)
- vulweefsel (parenchym)
- steunweefsel
- vaatbundels
Daarin:
- houtvaten.
- Transport omhoog.
- In vroege
voorjaar ook organische stoffen voor uitlopen
van knoppen.
- bastvaten.
- Transport omlaag.
- Opgeloste
organische stoffen (vooral
sacharose).
- cambium.
- Alleen bij tweezaadlobbige planten
- Deelweefsel.
- Vormt nieuwe bastvaten en houtvaten.
- Wortel
Bevat:
- opperhuid (epidermis).
- Buitenste laag.
- Met vlak boven worteltopjes wortelharen.
- Oppervlaktevergroting voor opname stoffen.
- vulweefsel
- endodermis.
- Omgeeft het centrale deel (centrale cilinder) van de wortel.
- Bestaat uit aaneengesloten cellen met een kurklaagje in een deel van de celwanden.
- Speelt rol bij opname van zouten.
- houtvaten en bastvaten in de centrale cilinder.
- Blad
Bevat:
- opperhuid.
- Aan bovenkant en onderkant.
- Hierin zitten huidmondjes.
- Bovenkant vaak bedekt met vetachtig laagje
- palissadenparenchym
- Aaneengesloten laag langwerpige cellen.
- Bevatten chlorofyl.
- In de bladgroenkorrels (chloroplasten).
- sponsparenchym.
- Onregelmatig gevormde cellen met grote intercellulaire ruimten ( Luchtholtes).
- Bevatten chlorofyl.
- Nerven met:
- houtvaten en bastvaten.
- steunweefsel.
|
Fotosynthese |
Gebruik Binas of
Biodata
Koolstofassimilatie (C-assimilatie)
- Vorming van
glucose uit koolstofdioxide en water (of een
andere waterstofdonor).
- Energie
wordt uiteindelijk vastgelegd in
glucose.
- Fotosynthese en chemosynthese.
Fotosynthese
- Energie
wordt geleverd door het zonlicht.
- Zonlicht
wordt opgevangen door chloroplasten
(bladgroenkorrels).
- Nodig:
- water uit
de bodem;
- koolstofdioxide
uit de lucht via de huidmondjes;
Gaswisseling
blad
- Gevormd:
- glucose;
- zuurstof
blijft over.
- Bruto reactievergelijking:
6CO2 + 12 H2O +
E(nergie) -->
C6H12O6 +
6H2O + 6O2
- Lichtreactie
- Waterontleding
m.b.v. zonne-energie.
- Zuurstof
gaat plant uit (behalve deel dat voor
de dissimilatie gebruikt
wordt).
- Waterstof
wordt aan een co-enzym (NADP) gekoppeld
--> NADPH2.
- Vorming
ATP.
- Netto
reactie:
12H2O + 12 NADP + Pi + E --> 12 NADPH2 +
6O2 + ATP
- Donkerreactie (lichtonafhankelijke reactie)
- Vorming
van glucose met behulp van producten uit
de lichtreactie.
- CO2 wordt via de Calvincyclus gebruikt om
glucose te vormen.
- ATP
uit de lichtreactie wordt
gebruikt.
- NADPH2 uit de lichtreactie levert de
waterstof.
- Netto
reactie:
6CO2 + 12 NADPH2 +
ATP --> C6H12O+
6H2O + ADP + Pi
Lichtreactie
en donkerreactie
- Reactiesnelheid fotosynthese hangt af van:
- voldoende chlorofyl;
- voldoende CO2, water en licht;
- temperatuur.
|
Gaswisseling van planten |
Gaswisseling
blad
- Opname en
afgifte van CO2 en O2 via huidmondjes.
- Verder
transport via intercellulaire
holten.
- Overdag
- In bladcellen vindt fotosynthese plaats én dissimilatie.
- Als de omstandigheden voor de fotosynthese gunstig zijn:
snelheid fotosynthese > snelheid dissimilatie
- Plant heeft
nodig:
- CO2 voor de
fotosynthese (in de bladgroenkorrels).
- CO2 die geproduceerd wordt bij dissimilatie wordt gebruikt bij de fotosynthese.
- De rest wordt via de huidmondjes opgenomen.
- O2 voor de dissimilatie (in de
mitochondriën).
- O2 die vrijkomt bij de fotosynthese wordt gebruikt voor de dissimilatie.
- Wat over is verdwijnt via de huidmondjes naar buiten.
- Zie grafiek fotosynthese.
- 's Nachts
- Er alleen dissimilatie.
- O2 nodig.
- CO2 geproduceerd.
- Door huidmondjes ook verlies van water door:
- verdamping.
- Hierdoor ontstaat zuigkracht van de bladeren.
- Verdamping neemt toe door:
- lage
luchtvochtigheid;
- wind;
- hogere
temperatuur.
- druppelen.
- Water druppelt uit de huidmondjes.
Gebeurt bij:
- hoge
luchtvochtigheid, weinig wind en lage
luchttemperatuur
- hoge
bodemtemperatuur (dan veel
worteldruk)
Huidmondjes
- Openingen in opperhuid
blad.
- Vooral aan de onderzijde (behalve bij
drijvende waterplanten).
- Rond de opening twee sluitcellen.
- Bevatten
bladgroenkorrels.
- Werking
- Licht -->
huidmondjes open.
- CO2 opgenomen (voor
fotosynthese).
- O2 afgegeven.
- Water
verdampt.
- Osmotische waarde bladcellen neemt af.
- Water aangezogen vanuit
houtvaten.
- Donker
--> huidmondjes dicht.
- Veel
verdamping (erg warm, erg droog e.d.) -->
huidmondjes gaan ook overdag
dicht.
|
Transport in planten |
Transport
van wortel naar blad
- Transport van water en zouten.
- Naar alle delen van de plant.
- In het voorjaar ook transport van organische stoffen uit de opslagweefsels.
- Gaat via vaatbundels.
- Transport
omhoog ontstaat door:
- zuigkracht
van de bladeren.
- Uit cellen in blad rondom de luchtholte verdampt water.
- Naar buiten via de huidmondjes (diffusie).
- luchtvochtigheid buiten groter dan in het blad.
- Osmotische
waarde van de cellen van het blad neemt
toe.
- Water
wordt aangezogen uit de
houtvaten.
- Water wordt in de houtvaten omhoog getrokken.
- Water bevat zouten.
- Zo voldoende aanvoer van zouten in het blad.
- worteldruk.
- Wortel
neemt zouten op.
- Endodermiscellen pompen de zouten de centrale cilinder in.
- Kost energie - actieve opname.
- Osmotische
waarde in de centrale cilinder neemt toe.
- Water
wordt aangezogen uit de bodem.
- Kost geen energie - passieve opname -
osmose.
- capillaire
werking.
- Doordat de houtvaten erg nauw zijn.
- Passief:
- door de aantrekkingskracht tussen de watermoleculen en de wand van de vaten (adhesie).
- door de aantrekkingskracht tussen de watermoleculen (cohesie).
- adhesie en cohesie samen zijn groter dan de zwaartekracht.
|
Beperkende factoren |
Beperkende
factor
- De abiotische factor
waarvan de waarde het verst weg ligt van de
optimumwaarde.
- Bepaalt de
levenskansen en de groei.
- Toename
van de beperkende factor --> toename
reactiesnelheid.
Voorbeeld
- Als blijkt dat als de hoeveelheid licht
toeneemt de fotosynthese van een plant
sneller gaat, dan is licht de beperkende
factor voor de fotosynthese.
- Als bij meer licht, de snelheid van de
fotosynthese gelijk blijft, is een andere
factor beperkend. Bijvoorbeeld het
CO2-gehalte of de
temperatuur.
- Voorbeelden van wat beperkende factoren
kunnen zijn:
- nitraat-gehalte
in de bodem (stikstofassimilatie);
- zonlicht
en CO2-gehalte voor planten
(fotosynthese);
- temperatuur
(enzymwerking).
|