Koolwaterstoffen
Bouw:
koolstof- waterstof- en
zuurstofatomen.
Belangrijkste
voorbeelden:
suikers, zetmeel,
cellulose
Functies in levende
wezens:
suikers vooral brandstof (verbrand
in mitochondriën)
zetmeel vooral
reserve(brandstof)
cellulose bouwstof van celwanden
van planten
Glucose, fructose bestaan uit 1 ring van atomen. Men
noemt ze daarom monosacchariden.
Er zijn veel verschillende
monosacchariden.
Glucose (=druivensuiker)
wordt in bladgroenkorrels gemaakt van koolstofdioxide en
water.
Planten maken van glucose als basisstof alle andere
organische stoffen die voor levende wezens noodzakelijk
zijn.
Sucrose
(=rietsuiker=saccharose) is net als maltose een
disaccharide.
Het is de suiker die in de keuken gebruikt
wordt.
Monosacchariden kunnen door actief
transport via membranen de cel in en uit.


Zetmeel bestaat uit een ketting van
glucosemoleculen.
Zetmeelmoleculen kunnen nooit door membranen. Ze moeten
eerst afgebroken worden tot maltose en
glucose.
Zetmeel lost niet (of zeer slecht
op in water). Daardoor heeft het geen osmotische waarde
en is het zeer geschikt als reservevoedsel.


Cellulose bestaat net als zetmeel
uit een ketting van glucosemoleculen, in dit geval echter
een ander type glucose.
Mensen kunnen cellulose niet in hun spijsverteringskanaal
afbreken tot suiker. We kunnen cellulose dus niet als
voedsel gebruiken.
Celwanden van planten bestaan voor
een belangrijk deel uit cellulose.
Papier, linnen, katoen zijn gemaakt
van zulke celwanden.