[home][inhoud][inhoud bovenbouw][inhoud practicum][links][copyright]

 
Enzymen
Techniek 3.6
 


Werking van lipase

methode 2

De alvleesklier (=pancreas) maakt alvleessap (=pancreatine). Daarin zitten verschillende spijsverteringsenzymen: 1. amylase, 2. peptidase, 3. lipase.

De vetafbraak door lipase kan worden aangetoond aan de hand van de vrij komende vetzuren.
Hoe meer vet afgebroken hoe zuurder de oplossing wordt.

Deze methode is dus niet geschikt om de invloed van de pH op de werking van lipase te meten, omdat de pH door de werking van het enzym verandert. (lager wordt.)

Vet lost niet op in water. Enzymen lossen wel op in water. Om lipase te laten inwerken op vet moet het vet in kleine druppeltjes verdeeld worden die gemengd worden met water waarin de lipase zit. Zo'n mengsel van druppeltjes vet in water noemt men een emulsie. Melk is een emulsie van vet.

Fenolftaleïne is een zuur-base indicator. In een basische omgeving is deze stof paars, in een zure omgeving kleurloos. Zie Binas voor het exacte omslagtraject.

 
  • Gebruik een 2 keer verdunde melkoplossing als emulsie
  • Pipetteer 3 ml van een 2% pancreatine-oplossing in een reageerbuis.
  • Voeg aan de reageerbuis 1 ml 8% NaCO3 (soda) toe
    (Leerlingen die deze proef uitvoerden schreven dat 1,5% NaCO3 beter ging. (verslag Eveline Huisjes en Raymon Verhoeven 1998)
  • Voeg twee druppels Fenolftaleïne 1% toe.
  • Voeg 2 ml melk toe. Schudden ! Zodra de melk is toegevoegd begint de proef.
  • Zet de reageerbuisjes in een waterbad met een constante temperatuur.
  • Meet de tijd tussen het toevoegen van de melk en het ontkleuren van de oplossing.