[home][inhoud site][Inhoud bovenbouw][practicum][links]

bioplek

HAVO

examenprogramma biologie

Domein A: Vaardigheden

streep groen

Inhoud

Subdimein A1 t/m A4: Algemene vaardigheden (profieloverstijgend niveau)

Subdomein A5 t/m A9: Natuurwetenschappelijke, wiskundige en technische vaardigheden (bètaprofielniveau)

Subdomein A10t/m A16: Biologie - specifieke vaardigheden

 

Algemene vaardigheden (profieloverstijgend niveau)

  1. Subdomein A1: Informatievaardigheden gebruiken

    Je kunt kan doelgericht informatie zoeken, beoordelen, selecteren en verwerken.

  2. Subdomein A2: Communiceren

    Je kunt kan adequaat schriftelijk, mondeling en digitaal in het publieke domein communiceren over onderwerpen uit het desbetreffende vakgebied.

  3. Subdomein A 3: Reflecteren  op leren (alleen schoolexamen)

    Je kunt bij het verwerven van vakkennis en vakvaardigheden reflecteren op eigen belangstelling, motivatie en leerproces.

  4. Subdomein A4: Studie en beroep (alleen schoolexamen)

    Je kunt aangeven op welke wijze natuurwetenschappelijke kennis in studie en beroep wordt gebruikt en kan mede op basis daarvan zijn belangstelling voor studies en beroepen onder woorden brengen.



    Natuurwetenschappelijke, wiskundige en technische vaardigheden (bètaprofielniveau)

  5. Subdomein A5: Onderzoeken

    Je kunt in contexten instructies voor onderzoek op basis van vraagstellingen uitvoeren en conclusies trekken uit de onderzoeksresultaten. Daarbij moet je gebruik kunnen maken van consistente redeneringen en relevante rekenkundige en wiskundige vaardigheden.

    Specificatie
    Je kunt, gebruikmakend van consistente redeneringen en relevante rekenkundige en wiskundige vaardigheden:

    1. een natuurwetenschappelijk probleem herkennen;
    2. een natuurwetenschappelijk probleem herleiden tot een (of meerdere) onderzoeksvra(a)g(en);
    3. verbanden leggen tussen een onderzoeksvraag en natuurwetenschappelijke  kennis;
    4. een hypothese opstellen bij een onderzoeksvraag en verwachtingen formuleren;
    5. een werkplan maken voor het uitvoeren van een natuurwetenschappelijk onderzoek ter beantwoording van een (of meerdere) onderzoeksvra(a)g(en);
    6. (alleen schoolexamen)
      voor de beantwoording van een onderzoeksvraag relevante waarnemingen verrichten en
    7. (alleen schoolexamen)
      (meet)gegevens verzamelen;
    8. meetgegevens verwerken en presenteren op een wijze die helpt bij de beantwoording van een onderzoeksvraag;
    9. op grond van verzamelde gegevens van een uitgevoerd onderzoek conclusies trekken die aansluiten bij de onderzoeksvra(a)g(en)  van het onderzoek;
    10. de uitvoering van een onderzoek en de conclusies evalueren, gebruikmakend van de begrippen validiteit en betrouwbaarheid;
    11. (alleen schoolexamen)
      een natuurwetenschappelijk  onderzoek presenteren;
    12. Herkennen dat er naast een experimentele onderzoeksaanpak ook andere onderzoeksaanpakken zijn.

  6. Subdomein A6: Ontwerpen

    Je kunt in contexten op basis van een gesteld probleem een technisch ontwerp voorbereiden, uitvoeren, testen en evalueren en daarbij relevante begrippen, theorie en vaardigheden en valide en consistente redeneringen hanteren.

    Specificatie
    Je kunt gebruikmakend van relevante begrippen, theorie en vaardigheden en valide en consistente redeneringen:

    1. een technisch ontwerpprobleem analyseren en beschrijven;
    2. voor een ontwerp een programma van eisen en wensen opstellen;
    3. verbanden leggen tussen natuurwetenschappelijke  kennis en taken en eigenschappen van een ontwerp;
    4. verschillende (deel)uitwerkingen geven voor taken en eigenschappen van een ontwerp; een beargumenteerd ontwerpvoorstel doen voor een ontwerp, rekening houdend met het programma van eisen, prioriteiten en randvoorwaarden;
    5. (alleen schoolexamen)
      een prototype van een ontwerp bouwen;
    6. (alleen schoolexamen)
      een ontwerpproces en -product testen en evalueren, rekening houdend met het programma van eisen;
    7. voorstellen doen voor verbetering van een ontwerp;
    8. (alleen schoolexamen)
      een ontwerpproces en -product presenteren.

  7. Subdomein A7: Modelvorming

    Je kunt kan in contexten een probleem analyseren, een adequaat model selecteren, en modeluitkomsten genereren en interpreteren. Daarbij moet je gebruik kunnen maken van consistente redeneringen en relevante rekenkundige en wiskundige vaardigheden.

    Specificatie
    Je kunt:

    1. relevante grootheden en relaties in een probleemsituatie identificeren en selecteren;
    2. door het doen van aannamen en het maken van vereenvoudigingen een natuurwetenschappelijk probleem inperken tot een onderzoekbare vraagstelling;
    3. bij een natuurwetenschappelijk  probleem een model selecteren dat geschikt is om het probleem te
    4. bestuderen;
    5. een beargumenteerde schatting maken voor parameterwaarden van een model op basis van gegevens;
    6. toetsbare verwachtingen formuleren over het gedrag van een model;
    7. (alleen schoolexamen)
      een model met een geschikte tijdstap doorrekenen;
    8. een model evalueren op basis van uitkomsten, verwachtingen en (meet)gegevens;
    9. (alleen schoolexamen)
      een modelstudie presenteren.

  8. Subdomein A8: Natuurwetenschappelijk instrumentarium

    Je kunt in contexten een voor de natuurwetenschappen relevant instrumentarium hanteren, waar nodig met aandacht voor risico’s en veiligheid; daarbij gaat het om instrumenten voor dataverzameling en
    -bewerking, vaktaal, vakconventies, symbolen, formuletaal en rekenkundige bewerkingen.

    Specificatie
    Je kunt:

    1. informatie verwerven en selecteren uit schriftelijke, mondelinge en audiovisuele bronnen mede met behulp van ICT:
      • gegevens halen uit grafieken, tabellen, tekeningen, simulaties, schema’s en diagrammen;
      • grootheden, eenheden, symbolen, formules en gegevens opzoeken in geschikte tabellen.
    2. informatie, gegevens en meetresultaten analyseren, weergeven en structureren in grafieken,
    3. tekeningen, schema’s, diagrammen en tabellen mede met behulp van ICT; aangeven met welke technieken en apparaten de belangrijkste grootheden uit de natuurwetenschappen worden gemeten;
    4. (alleen schoolexamen)
      verantwoord omgaan met materialen, instrumenten, organismen en milieu;
    5. Een aantal voor het vak relevante reken-/wiskundige vaardigheden toepassen om natuurwetenschappelijke  problemen op te lossen:
      • rekenen met getallen in breuken en machten;
      • rekenen met verhoudingen, percentages en gemiddelden;
      • rekenen met oppervlakte en volume;
      • grafieken opstellen en daarbij rekening houden met de plaats van de afhankelijke en de onafhankelijke variabele;
      • lineaire en exponentiële verbanden herkennen in grafieken;
      • grafieken lezen (formuleloos), gericht op grafisch verloop en trends;
      • verbanden leggen op basis van tabel- en grafiekgegevens.

  9. Subdomein A9: Waarderen en oordelen

    Je kunt in contexten een beargumenteerd oordeel geven over een situatie in de natuur of een technische toepassing, en daarin onderscheid maken tussen wetenschappelijke argumenten, normatieve maatschappelijke overwegingen en persoonlijke opvattingen.

    Specificatie
    Je kunt:

    1. een beargumenteerd oordeel geven over een situatie waarin natuurwetenschappelijke  kennis een belangrijke rol speelt, dan wel een beargumenteerde keuze maken tussen alternatieven bij vraagstukken van natuurwetenschappelijke aard;
    2. een onderscheid maken tussen wetenschappelijke argumenten, normatieve maatschappelijke overwegingen en persoonlijke opvattingen;
    3. (alleen schoolexamen)
      feiten met bronnen verantwoorden;
    4. (alleen schoolexamen)
      de betrouwbaarheid beoordelen van informatie en de waarde daarvan vaststellen voor de beantwoording van het betreffende vraagstuk.



    Biologie - specifieke vaardigheden

  10. Subdomein A10: Beleven (alleen schoolexamen)

    Je kunt in contexten gevoelens en betekenissen expliciteren die worden opgeroepen door het omgaan met de natuur of in de natuur voorkomende objecten en daarbij aandacht schenken aan de gevoelens en betekenissen van anderen.

  11. Subdomein A11: Vorm-functie-denken

    Je kunt in contexten redeneringen hanteren waarbij van biologische objecten op verschillende organisatieniveaus vanuit een gegeven vorm naar een bijbehorende functie wordt gezocht en andersom.

  12. Subdomein A12: Ecologisch denken

    Je kunt in contexten op het gebied van duurzaamheid redeneringen hanteren waarbij uitgewerkt wordt wat de gevolgen van interne of externe veranderingen in een levensgemeenschap of ecosysteem zijn.

  13. Subdomein A13: Evolutionair denken

    Je kunt in contexten redeneringen hanteren waarmee biologische verschijnselen op verschillende organisatieniveaus verklaard worden met behulp van theorie over evolutiemechanismen.

  14. Subdomein A14: Systeemdenken

    Je kunt in contexten een onderscheid maken tussen verschillende organisatieniveaus, relaties binnen en tussen organisatieniveaus uitwerken en uiteenzetten hoe biologische eenheden op verschillende organisatieniveaus zichzelf in stand houden en ontwikkelen.

  15. Subdomein A15: Contexten

    Je kunt de in domein A genoemde vaardigheden en de in domeinen
    B tot en met F genoemde concepten ten minste gebruiken in beroepscontexten en in leefwereldcontexten.

  16. Subdomein A16: Kennisontwikkeling en -toepassing

    Je kunt in contexten analyseren op welke wijze natuurwetenschappelijke en technologische kennis wordt ontwikkeld en toegepast.

streep groen

bioplek terug