Eindterm
De kandidaat kan met behulp van de concepten populatie, variatie, selectie en soortvorming ten minste in contexten op het gebied van gezondheid en wereldbeeld verklaren op welke wijze nieuwe soorten kunnen ontstaan.
Voorbeeldcontexten
F2.1 Populatie
Specificatie
De kandidaat kan in een context:
- omschrijven wat onder een populatie wordt verstaan;
- uitleggen dat frequenties van genotypen en fenotypen in populaties in tijd en ruimte veranderen
Deelconcepten
Populatie, genotype, fenotype.
F2.2 Variatie
Specificatie
De kandidaat kan in een context:
- beschrijven wat onder genetische variatie in een populatie wordt verstaan;
- uitleggen dat allelfrequenties/genfrequenties in een populatie kunnen veranderen door random mutatie.
Deelconcepten
adaptatie, fitness, natuurlijke selectie, genetic drift.
F2.3 Selectie
Specificatie
De kandidaat kan in een context:
- uitleggen dat adaptaties van populaties door selectie van organismen tot stand komen;
- overeenkomsten en verschillen tussen natuurlijke en kunstmatige selectie beschrijven.
Deelconcepten
adaptatie, fitness, selectiedruk, soort, natuurlijke selectie, seksuele selectie, eilandtheorie.
F2.4 Soortvorming
Specificatie
De kandidaat kan in een context:
- beschrijven dat soorten groepen individuen zijn die reproductief van elkaar geïsoleerd zijn;
- uitleggen dat soorten ontstaan door reproductieve isolatie;
- uitleggen dat de verwantschap en afstamming van soorten weergegeven kan worden in de vorm van een stamboom.
Deelconcepten
soort, geslacht, stamboom, homologie, analogie, kenmerk, reproductieve isolatie.