Domein F. Evolutie
Biologische eenheden zijn op alle organisatieniveaus met elkaar in interactie, beïnvloed door biotische en abiotische factoren. Daarbij is er concurrentie om ruimte, licht, voedsel enzovoorts. De kans om te overleven en nakomelingen te krijgen is het grootst voor biologische eenheden die het best passen bij de omstandigheden, die de omstandigheden kunnen aanpassen of die de beste omstandigheden kunnen opzoeken.
Evolutie laat zien hoe toeval, mutatie, recombinatie, variatie, adaptatie en selectiedruk hebben geleid tot de nu aanwezige biodiversiteit.
Voorbeeldcontexten
De kandidaat kan in een context:
- beschrijven hoe diversiteit van leven ontstaan is;
- beschrijven dat het bestaan van de universele genetische code opgevat wordt als een natuurwetenschappelijk argument voor een gemeenschappelijke oorsprong en verwantschap van al het leven;
- de rol van adaptaties in biologische eenheden uitleggen;
- beschrijven hoe de evolutietheorie tot stand gekomen is en de wisselwerking tussen de evolutietheorie en wetenschap, maatschappij en levensovertuiging toelichten.
Subdomein F1 Selectie
- De kandidaat kan met behulp van de concepten DNA, mutatie, recombinatie en variatie ten minste in contexten op het gebied van gezondheid en voedselproductie verklaren op welke wijze variatie in populaties tot stand komt.
Specificaties subdomein F1
Subdomein F2: Soortvorming
- De kandidaat kan met behulp van de concepten populatie, variatie, selectie en soortvorming ten minste in contexten op het gebied van gezondheid en wereldbeeld verklaren op welke wijze nieuwe soorten kunnen ontstaan.
Specificaties subdomein F2
Subdomein F3: Biodiversiteit (alleen schoolexamen)
- De kandidaat kan met behulp van het concept biodiversiteit ten minste in contexten op het gebied van duurzaamheid benoemen op welke wijze de diversiteit van populaties en ecosystemen binnen het systeem Aarde varieert.
Specificaties subdomein F3